ECLI:NL:RVS:2012:BW6189

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203471/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en overschrijding van uitspraaktermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de vreemdeling in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank had op 30 maart 2012 uitspraak gedaan over het beroep van de vreemdeling, maar de vreemdeling stelde dat de rechtbank niet binnen de wettelijke termijn van zeven dagen na sluiting van het onderzoek had geoordeeld. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank de termijn heeft overschreden, maar dat dit niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De Raad stelt vast dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de overschrijding van de termijn rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de inbewaringstelling van de vreemdeling onrechtmatig is, omdat de uitspraak niet tijdig is gedaan. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven en de vreemdeling krijgt een schadevergoeding toegekend voor de periode van onrechtmatige bewaring. Tevens wordt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201203471/1/V3.
Datum uitspraak: 11 mei 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(-),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 30 maart 2012 in zaak nr. 12/7207 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 maart 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 april 2012, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen als tweede grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet binnen de in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 genoemde termijn uitspraak heeft gedaan.
Hiertoe voert de vreemdeling, samengevat weergegeven, aan dat partijen na de schorsing van het onderzoek ter zitting de rechtbank op
14 onderscheidenlijk 15 maart 2012 nadere informatie hebben verstrekt en toestemming hebben verleend de zaak zonder nadere behandeling ter zitting af te doen. Nu uit de aangevallen uitspraak volgt dat de rechtbank vervolgens het onderzoek heeft gesloten, moet het ervoor worden gehouden dat het onderzoek op 15 maart 2012 is gesloten, aldus de vreemdeling. Nu de uitspraak echter is gedaan op 30 maart 2012, is niet binnen zeven dagen nadien uitspraak gedaan.
2.2.1. Ingevolge artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.
2.2.2. Het bepaalde in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 biedt geen grond voor het oordeel dat overschrijding van de daarbij gegeven uitspraaktermijn zonder meer tot onrechtmatigheid van de bewaring leidt. In het licht van de omstandigheden van het geval dient te worden beoordeeld, of sprake was van feiten en omstandigheden die overschrijding van de termijn kunnen rechtvaardigen.
2.2.3. Uit de aangevallen uitspraak noch uit het rechtbankdossier blijkt wanneer de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten. Partijen hebben bij faxbericht van 14 onderscheidenlijk 15 maart 2012 toestemming verleend voor afdoening van de zaak zonder nadere zitting. Het faxbericht van de vreemdeling van 15 maart 2012 is op die dag om 21.20 uur verzonden, zodat de rechtbank daarvan eerst op 16 maart 2012 kennis heeft kunnen nemen. Nu in de uitspraak is vermeld dat het onderzoek vervolgens is gesloten, moet het ervoor worden gehouden dat het onderzoek op laatstvermelde datum is gesloten. De rechtbank heeft op 30 maart 2012 uitspraak gedaan. Daarmee is de in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 gestelde uitspraaktermijn overschreden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken, die overschrijding van die termijn rechtvaardigen. Evenmin is gebleken van bijzondere, zwaarwegende omstandigheden die nopen tot voortduring van de bewaring.
Omdat het onderzoek wordt geacht te zijn gesloten op
16 maart 2012 en derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000, de termijn voor het doen van de uitspraak op
23 maart 2012 is geëindigd, is de inbewaringstelling van de vreemdeling met ingang van de daarop volgende dag onrechtmatig.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 maart 2012 van de minister alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de
Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 24 maart 2012 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 30 maart 2012 in zaak nr. 12/7207;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.840,00 (zegge: drieduizend achthonderdveertig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
VI. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012
53-699.
Verzonden: 11 mei 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser