201107228/1/A3.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 mei 2011 in zaak
nr. 10 / 397 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Bij besluit van 2 november 2009 heeft het college een verzoek van [appellante] om wijziging van haar persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brief van 11 april 2012 heeft [appellante] desgevraagd nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.F. Kiers, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door E.E.L. van der Linde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder ede of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, worden gegevens over een vreemde nationaliteit ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht.
Ingevolge het tweede lid kunnen, indien gegevens over een vreemde nationaliteit niet overeenkomstig het eerste lid kunnen worden verkregen, deze gegevens worden ontleend aan een geschrift van een volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde autoriteit, dat gegevens vermeldt over die nationaliteit.
Ingevolge het derde lid wordt, indien de betrokkene geen nationaliteit bezit of de nationaliteit niet kan worden vastgesteld, dit gegeven opgenomen. Indien een rechterlijke uitspraak op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap is gedaan, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene niet de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt daarvan melding gemaakt.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
2.2. [appellante] staat vanaf 15 augustus 1996 op basis van een door haar afgelegde verklaring onder ede, een geboorteakte uit Sri Lanka, een identiteitsbewijs en een vreemdelingendocument in de GBA van Almelo geregistreerd als: [persoon], geboren op 5 september 1949 te Kandy Sri Lanka, met als nationaliteit onbekend. [appellante] heeft het college verzocht om haar persoonsgegevens te wijzigen in:
[persoon], geboren op 5 september 1946 te Chennai, nationaliteit Indiaas.
2.3. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat [appellante], daargelaten of de geregistreerde gegevens in de GBA onjuist zijn, geen document in de zin van artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA, heeft overgelegd. Ter zitting heeft het hieromtrent toegelicht dat het de door [appellante] overgelegde documenten onvoldoende betrouwbaar acht.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij voldoende heeft aangetoond dat haar persoonsgegevens zoals die staan geregistreerd in de GBA feitelijk onjuist zijn. Zij voert hiertoe aan dat zij in de verklaring onder ede valse gegevens heeft opgegeven en dat de door haar destijds overgelegde documenten vals zijn. Ten bewijze hiervan heeft zij een Indiaas paspoort uit 2009 overgelegd. Het paspoort is voorzien van een foto waardoor volgens [appellante] duidelijk is dat het paspoort betrekking heeft op haar. Ter zitting bij de rechtbank heeft zij nog een doopakte, een schoolcertificaat, een transfercertificaat en een document over een wijziging van de geslachtsnaam van een neef in de GBA van de gemeente Zaanstad overgelegd. Uit deze documenten kan volgens haar worden afgeleid dat haar persoonsgegevens, zoals die nu staan geregistreerd in de GBA, feitelijk onjuist zijn. Het is voor haar onmogelijk dat te bewijzen aan de hand van een geboorteakte, omdat haar geboorte nooit is geregistreerd. Om alsnog een geboorteakte te kunnen laten opmaken, is zij genoodzaakt een procedure te starten in India waarbij zij zelf aanwezig moet zijn. Zij kan echter niet afreizen naar India, omdat zij geen paspoort heeft dat overeenkomt met haar verblijfsdocument en daardoor niet de benodigde visa krijgt. Voorts stelt zij dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) heeft erkend dat de door haar in de verklaring onder ede opgegeven gegevens onjuist zijn en de destijds overgelegde documenten vals. De IND heeft dit volgens haar gebaseerd op een kopie van een paspoort uit 1990 dat overeenkomt met het paspoort dat zij heeft overgelegd, aldus [appellante].
Voorts betoogt [appellante] dat de weigering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Haar zus heeft op basis van vergelijkbare documenten in de gemeente Deventer wel haar persoonsgegevens in de GBA kunnen wijzigen.
2.4.1. De Afdeling stelt voorop dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 januari 2010 in zaak nr.
200904046/1/H3), gelet op het systeem van de Wet GBA onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
Het door [appellante] overgelegde Indiase paspoort uit 2009 is afgegeven door de Indiase ambassade te Den Haag en één jaar geldig. Het college heeft ter zitting onweersproken gesteld dat dit paspoort met een nooddocument te vergelijken is. Van het paspoort uit 1990, waarvan de IND een kopie heeft, is geen origineel beschikbaar. Uit een rapport van bevindingen van de IND, opgemaakt naar aanleiding van een gesprek met [appellante] op 2 juni 1999, volgt dat zij bij aankomst in Nederland heeft gelogen over haar identiteit. Tevens volgt daaruit dat zij het paspoort uit 1990 zelf nooit in handen heeft gehad. Voorts kan niet worden vastgesteld op welke bewijsmiddelen de door [appellante] overgelegde documenten zijn gebaseerd, nu ter zitting door [appellante] is verklaard dat ook in India geen geboorteakte beschikbaar is nu een dergelijke akte nooit is opgemaakt. Tevens is ter zitting gebleken dat de IND inmiddels uitgaat van de persoonsgegevens zoals die in de GBA staan geregistreerd. Gelet hierop heeft het college terecht de door [appellante] overgelegde documenten onvoldoende geacht voor het oordeel dat de in de GBA geregistreerde persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn. Voor zover [appellante] heeft betoogd dat het voor haar niet mogelijk is een geboorteakte te verkrijgen, omdat haar geboorte niet is geregistreerd en zij niet naar India kan reizen om alsnog een geboorteakte op te laten maken, kan de Afdeling dat betoog niet volgen. Ter zitting is gebleken dat [appellante] inmiddels is afgereisd naar India en daar een procedure is gestart ter verkrijging van een geboorteakte.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat het rechtens vergelijkbare gevallen betreft. Aangezien de zus van [appellante] in een andere gemeente om wijziging van haar persoonsgegevens heeft verzocht, betreft dit reeds daarom geen vergelijkbaar geval. Daarnaast kan het feit dat een gemeente persoonsgegevens van een persoon in de GBA heeft ingeschreven op grond van documenten niet leiden tot het opnemen van persoonsgegevens van een andere persoon in een andere gemeente op grond van vergelijkbare documenten, indien dit in strijd zou zijn met de
Wet GBA. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de weigering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Gelet op het vorenoverwogene heeft [appellante] niet onomstotelijk aangetoond dat de in de GBA opgenomen persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college terecht heeft geweigerd de persoonsgegevens, op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA, in de GBA te wijzigen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012