201106891/1/A3.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2011 in zaak nr. 10/5675 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur aan het stadsdeel ontheffing verleend voor het plaatsen van twee pontons en een loopbrug in de Nieuwe Vaart.
Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellant], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bevat het bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Ingevolge artikel 6:6 kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. [appellant] is bewoner van een woonboot genaamd [naam]. Wegens uitbreiding van Artis dient voor een aantal woonboten, waaronder de [naam], een nieuwe ligplaats te worden gevonden. Hiertoe heeft het stadsdeel ontheffing aangevraagd voor het plaatsen van twee pontons en een loopbrug ten behoeve van een aantal nieuwe ligplaatsen in de
2.3. Nadat [appellant] bij brief van 25 november 2010 in de gelegenheid is gesteld gronden aan te voeren, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift naar haar oordeel geen gronden bevat, zoals vereist ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en
onder d, van de Awb en de reactie op de brief van 25 november 2010 evenmin, zodat het gebrek niet is hersteld.
2.4. De Afdeling onderschrijft dat oordeel van de rechtbank. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert, biedt voorts geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank heeft het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012