201201687/2/R1.
Datum uitspraak: 11 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Bergen aan Zee, gemeente Bergen,
de raad van de gemeente Bergen,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bergen aan Zee-Dorpskern" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2012, beroep ingesteld.
Bij brieven van dezelfde datum heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 mei 2012, waar [verzoekster] en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Visser en drs. L. Kok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekster] betoogt dat het gebruik als tweede woning van de woning op het perceel [locatie] te Bergen aan Zee ten onrechte niet is toegestaan, terwijl dit in het voorheen geldende bestemmingsplan wel was toegestaan. [verzoekster] voert aan dat de woning als tweede woning is gebouwd en ook als zodanig is gebruikt. Zij vreest dat hangende de bodemprocedure handhavend wordt opgetreden tegen het gebruik als tweede woning.
2.2.1. Ter zitting heeft de raad verklaard dat, tenzij door een derdebelanghebbende daartoe een verzoek zou worden gedaan, hangende de bodemprocedure niet handhavend zal worden opgetreden tegen het gebruik als tweede woning. Nu een dergelijk verzoek niet is ingediend, bestaat naar het oordeel van de voorzitter geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzitter gaat er daarbij vanuit dat indien in die periode door een derde wordt verzocht om handhaving, [verzoekster] hiervan onverwijld op de hoogte zal worden gesteld, zodat zij dan in de gelegenheid zal zijn zo nodig een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.
Het verzoek dient dan ook in zoverre te worden afgewezen.
2.3. Het verzoek van [verzoekster] is tevens gericht tegen de bestemming "Tuin" op het stuk grond naast het perceel [locatie]. [verzoekster] vreest dat binnen de bestemming "Tuin" een parkeerterrein zal worden aangelegd ten behoeve van het naastgelegen hotel. Volgens haar zijn er al verschillende pogingen gedaan om op het betreffende stuk grond verhardingen aan te brengen. Volgens haar had aan dit stuk grond, net zoals voorheen, een woonbestemming moeten worden toegekend.
2.3.1. Niet in geschil is dat op de betrokken grond in het voorafgaande plan een woonbestemming rustte. Bij het bestreden besluit heeft de raad naar aanleiding van de door verzoekster ingediende zienswijze de bij het ontwerpplan aan de grond toebedachte bestemming "Horeca" gewijzigd in "Tuin". Hiermee is beoogd de grond vrij van bebouwing te laten teneinde een vrije doorkijk naar het Parnassiapark te behouden. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat op het betreffende stuk grond met de bestemming "Tuin" de aanleg van parkeerplaatsen is toegestaan, maar dat parkeren ondergeschikt moet zijn aan de tuinbestemming.
Gezien het standpunt van de raad kan niet worden uitgesloten dat ter plaatse hangende de bodemprocedure parkeerplaatsen ten behoeve van het hotel worden aangelegd. Naar het oordeel van de voorzitter is het voor twijfel vatbaar in hoeverre de aanleg van parkeerplaatsen zich verdraagt met het door de raad beoogde vrije uitzicht.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter, ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De door [verzoekster] gestelde kosten voor een door een deskundige uitgebracht rapport komen niet voor inwilliging in aanmerking, aangezien [verzoekster] in verband met de behandeling van het voorliggende verzoek om voorlopige voorziening geen stukken heeft overgelegd die als een deskundigenrapport kunnen worden aangemerkt. De door [verzoekster] gestelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen evenmin voor vergoeding in aanmerking nu niet aannemelijk is gemaakt dat deze daadwerkelijk is verleend. Voorts heeft [verzoekster] de door haar gestelde verletkosten niet met nadere stukken onderbouwd. Derhalve zijn de proceskosten forfaitair bepaald op het bedrag dat hierna onder III is vermeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 15 december 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bergen aan Zee-Dorpskern", voor zover het betreft het stuk grond met de bestemming "Tuin" naast het perceel [locatie] te Bergen aan Zee, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart I;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 27,24 (zegge: zevenentwintig euro en vierentwintig cent);
IV. gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro).
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012