201106716/1/A3.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2011 in zaak nr. 10/3122 in het geding tussen:
de minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen: de minister van Verkeer en Waterstaat).
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat aan [appellant] een medische verklaring, klasse 2, afgegeven.
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2012, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.P.G.M. Rijken, mr. C.J. Kuiper en drs. M.J.G.M. van Zitteren, allen werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Luchtvaart geeft de minister op aanvraag een bewijs van bevoegdheid af, wanneer degene, die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd beschikt over een medische verklaring.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, geeft de minister op aanvraag de medische verklaring, bedoeld in artikel 2.2, af, indien betrokkene voldoet aan de eisen van medische geschiktheid om de werkzaamheden te verrichten, waarvoor betrokkene een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring heeft aangevraagd of is verleend.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gegeven omtrent de ten behoeve van de afgifte van een medische verklaring te verrichten medische keuring.
Ingevolge het vijfde lid autoriseert de minister geneeskundigen of geneeskundige instanties die met het verrichten van medische keuringen zijn belast.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, wordt, ten behoeve van een door de minister af te geven medische verklaring, degene die zulk een verklaring heeft aangevraagd, gekeurd door een geneeskundige of door een geneeskundige instantie.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, kan de minister in ieder geval regels geven met betrekking tot de ten behoeve van de afgifte van een medische verklaring te verrichten keuring.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, is de geldigheidsduur van de medische verklaringen, die niet zijn genoemd in het tweede lid, opgenomen in JAR-FCL 3.105.
Ingevolge het vierde lid stelt de minister nadere regels voor de verlenging van een medische verklaring.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Regeling geneeskundige instanties, geneeskundigen en medische verklaringen voor de luchtvaart (hierna: de Regeling) kan de minister, al dan niet onder beperkingen, een medische verklaring klasse 1, 2 of 3 afgeven of verlengen als:
a. hij een aanvraagformulier als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, daartoe heeft ontvangen,
b. hij een adviesrapportage van een geautoriseerde geneeskundige instantie of geneeskundige daartoe heeft ontvangen,
Ingevolge artikel 17, tweede lid, zal, als de houder van een medische verklaring zich niet tot 45 dagen voor het verstrijken van de termijn van geldigheid medisch laat keuren, de geldigheidsduur van een af te geven verlengde medische verklaring worden gerekend vanaf de datum van de door de aanvrager feitelijk ondergane keuring.
2.2. Op 28 februari 2009 heeft [appellant] een medische keuring ondergaan bij het Aviation Medical Center (hierna: het AMC) ten behoeve van het verlengen van een aan [appellant] afgegeven medische verklaring, klasse 2. Tijdens deze keuring is een afwijking in een gemaakt electrocardiogram geconstateerd. Op 26 maart 2009 heeft nader onderzoek door een cardioloog plaatsgevonden. Bij brief van 3 juni 2009 heeft de cardioloog die dit onderzoek heeft uitgevoerd, [appellant] geïnformeerd over het resultaat van het onderzoek. Deze brief heeft het AMC in februari 2010 ontvangen, waarna de minister het besluit van 9 februari 2010 heeft genomen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de medische verklaring niet eerder dan op 9 februari 2010 kon afgeven. Volgens hem moet de afgiftedatum 28 februari 2009 zijn, de dag waarop hij de medische keuring bij het AMC heeft ondergaan. De rechtbank heeft volgens hem miskend dat de aanhouding van de keuring door het AMC een afwijzing impliceerde van zijn aanvraag om verlenging van zijn medische verklaring. Gelezen de brief van de cardioloog van 3 juni 2009 is deze afwijzing onjuist gebleken. Ingevolge artikel 10:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) moet deze afwijzing geacht worden nooit te hebben bestaan. De schade die hij heeft geleden doordat niet per 28 februari 2009 een medische verklaring aan hem is verstrekt, dient aan hem te worden vergoed. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op artikel 10:42, eerste lid, van de Awb en heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus [appellant].
2.4. De minister heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de keuring die plaatsvindt om tot afgifte van een medische verklaring te kunnen overgaan, in alle gevallen bestaat uit een algemene medische keuring bij een door de minister geautoriseerde instantie of geautoriseerde geneeskundige, in dit geval het AMC. Afhankelijk van de uitkomst van deze algemene keuring kan een nader onderzoek naar de medische gesteldheid van de aanvrager van de medische verklaring noodzakelijk blijken. In dat geval bestaat de medische keuring uit een algemene keuring en het vervolgonderzoek. Omdat nader onderzoek door een cardioloog nodig bleek, heeft een vervolgonderzoek plaatsgevonden.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister op goede gronden de uitslag van het vervolgonderzoek heeft afgewacht voordat hij een besluit op de aanvraag van [appellant] heeft genomen. Anders dan [appellant] stelt, heeft de minister de aanvraag niet afgewezen op het moment dat hij de algemene keuring had ondergaan. Zijn standpunt dat de resultaten van de algemene keuring tot een formele afkeuring hadden moeten leiden, vindt geen steun in artikel 15, eerste lid, en artikel 17, tweede lid, van de Regeling. Deze bepalingen schrijven niet dwingend voor dat de minister daartoe toen had moeten besluiten. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht artikel 10:42, eerste lid, van de Awb niet van toepassing geacht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank in strijd met artikel 6 van het EVRM heeft gehandeld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012