ECLI:NL:RVS:2012:BW5931

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202370/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Green Park Aalsmeer

Op 10 mei 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer, dat op 24 november 2011 het bestemmingsplan "Green Park Aalsmeer, deelgebieden 9 en 10" en het bijbehorende exploitatieplan heeft vastgesteld. Verzoekers, waaronder [verzoeker] uit Soest, hebben op 8 maart 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 24 april 2012 ter zitting behandeld.

De voorzitter overweegt dat het bestemmingsplan de ontwikkeling van de deelgebieden 9 en 10 van het bedrijventerrein Green Park Aalsmeer mogelijk maakt, met als doel het gebied te transformeren van een verouderd glastuinbouwgebied naar een nieuw bedrijvenpark voor de bloemen- en plantensector. Verzoekers betogen dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet niet van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het plan, maar de voorzitter oordeelt dat het plangebied wel degelijk onder de wet valt.

De voorzitter concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de bestemmingen "Gemengd" en "Verkeer" op de gronden van verzoekers, omdat de raad heeft verklaard dat deze bestemmingen niet zonder medewerking van verzoekers zullen worden gerealiseerd. Voor het exploitatieplan geldt dat verzoekers pas in 2014 geconfronteerd zullen worden met de exploitatiebijdrage, waardoor ook hier geen spoedeisend belang is.

Ten aanzien van de bestemming "Horeca" voor een migrantenhotel, vrezen verzoekers voor parkeeroverlast. De voorzitter twijfelt of de raad voldoende parkeerruimte kan garanderen en schorst daarom het besluit van de raad voor dit plandeel. De raad wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

201202370/2/R1.
Datum uitspraak: 10 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Soest, en anderen,
en
de raad van de gemeente Aalsmeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2011, nr. 2011/11293-RO, heeft de raad het bestemmingsplan "Green Park Aalsmeer, deelgebieden 9 en 10" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2012, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2012, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. P.J. Woudstra, werkzaam bij Bureau Vijn, en ir. G. Achterveld, en de raad, vertegenwoordigd door J.J. Koch, werkzaam bij de gemeente, en drs. S. van Donkelaar, werkzaam bij het adviesbureau Van Riezen & Partners, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan maakt de ontwikkeling van de deelgebieden 9 en 10 van het bedrijventerrein Green Park Aalsmeer mogelijk. Met dit bedrijventerrein is blijkens de plantoelichting beoogd het gebied rond de bloemenveiling FloraHolland Aalsmeer te transformeren van een verouderd glastuinbouwgebied naar een nieuw bedrijvenpark voor de bloemen- en plantensector. In de plantoelichting staat verder dat Aalsmeer en omstreken door het Rijk is aangemerkt als één van de greenports, waarvoor een sterke en blijvende positie op de wereldmarkt wordt nagestreefd.
Het plan voorziet op de gronden van [verzoeker] en anderen aan de [locatie] onder meer in de bestemming "Gemengd" ten behoeve van een bufferzone rondom het bedrijventerrein en de bestemming "Verkeer" ten behoeve van de aanleg van de Japanlaan en een insteekweg. Voorts voorziet het plan in de bestemming "Horeca" ten behoeve van een migrantenhotel aan de Legmeerdijk.
2.3. [verzoeker] en anderen betogen dat, anders dan de raad meent, afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) niet van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het plan. Volgens hen valt het plangebied niet binnen de geografische locatie van het project Greenport Aalsmeer/PrimaViera in het MIRT projectenboek 2009.
2.3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met Bijlage II, onder A, nr. 6, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van het project Greenport Aalsmeer/PrimaViera bij Aalsmeer, met als vindplaats pagina 189 van het MIRT projectenboek 2009. In dit projectenboek staat als project dat de agrobedrijven in onder meer de Greenport Aalsmeer en omgeving hun positie op de wereldmarkt behouden en versterken. Voor Greenport Aalsmeer is op kaart 3.2.2 van de Noordelijke Randstad een aanduiding "integrale gebiedsopgaven" opgenomen. Anders dan [verzoeker] en anderen veronderstellen, betreft het hier naar voorlopig oordeel, mede gelet op de schaal van de kaart, een globale gebiedsaanduiding en geen precieze begrenzing. Gelet op de ligging van het plangebied in de onmiddellijke nabijheid van de bloemenveiling FloraHolland Aalsmeer en in aanmerking genomen dat het plan valt onder de inhoudelijke omschrijving van het project Greenport Aalsmeer/Prima Viera uit het MIRT projectenboek, is naar voorlopig oordeel afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het besluit tot vaststelling van het plan.
2.4. Voor zover het verzoek zich richt tegen de plandelen met de bestemmingen "Gemengd" en "Verkeer" voor een gedeelte van de gronden van [verzoeker] en anderen bestaat daarmee naar het oordeel van de voorzitter geen zodanig spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening is gerechtvaardigd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat deze bestemmingen op de gronden van [verzoeker] en anderen in ieder geval niet zonder hun medewerking zullen worden gerealiseerd voor de uitspraak in de bodemprocedure. Voorts vrezen [verzoeker] en anderen voor een beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op hun gronden waar de bestemming "Gemengd" aan is toegekend. Deze gronden zijn in gebruik voor de kweek op volle grond en er zijn kassen aanwezig. Ten aanzien van deze vrees wordt overwogen dat de kweek op volle grond en kassen niet binnen de bestemming "Gemengd" zijn toegestaan, maar dat niet in geschil is dat dit gebruik en deze bouwwerken door het overgangsrecht in het plan worden beschermd. Voorts worden [verzoeker] en anderen weliswaar als gevolg van de bestemming "Gemengd" in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt, maar niet is gebleken dat [verzoeker] en anderen concrete uitbreidingsplannen hebben. Aldus bestaat in zoverre ook geen zodanig spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening is gerechtvaardigd.
Voor zover het verzoek zich richt tegen het exploitatieplan, wordt overwogen dat [verzoeker] en anderen daarmee beogen te voorkomen dat een te hoge exploitatiebijdrage moet worden betaald als zij te zijner tijd de bestemmingen op hun gronden willen gaan realiseren. In artikel 3 van de regels van het exploitatieplan is evenwel een faseringsregeling opgenomen op grond waarvan het gebied dat is aangewezen als fase 2 eerst in 2014 bouwrijp wordt gemaakt. Voorts wordt ingevolge artikel 5 van de regels van het exploitatieplan geen omgevingsvergunning verleend indien de aanvraag in strijd is met de fasering in artikel 3. Nu de gronden van [verzoeker] en anderen in het gebied liggen dat is aangewezen als fase 2, zullen zij derhalve niet voor 2014 geconfronteerd kunnen worden met de te betalen exploitatiebijdrage. Gelet hierop bestaat bij het beroep tegen het exploitatieplan geen zodanig spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening is gerechtvaardigd.
2.5. Voor zover het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zich richt tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" ten behoeve van het voorziene migrantenhotel overweegt de voorzitter het volgende.
2.5.1. [verzoeker] en anderen vrezen voor ernstige parkeeroverlast in de nabijheid van hun gronden en de woning van één van hen als gevolg van het voorziene migrantenhotel. Volgens [verzoeker] en anderen is de raad van een te lage parkeernorm uitgegaan. In dit verband wijzen zij erop dat de raad heeft gesteld dat het aantal benodigde parkeerplaatsen bij een migrantenhotel sterk wordt bepaald door afspraken tussen de beheerder van het migrantenhotel en de huurder over het vervoer van de arbeidsmigranten, maar dat in de planregels niet is verzekerd dat zulke afspraken worden gemaakt. Voorts voeren zij aan dat arbeidsmigranten voornamelijk met hun eigen auto naar Nederland komen en dat geen rekening is gehouden met bezoekers.
2.5.2. Volgens de raad zal in voldoende parkeerplaatsen worden voorzien. De raad is daarbij uitgegaan van een parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per slaapplek. Deze parkeernorm is gebaseerd op onderzoek naar het aantal benodigde parkeerplaatsen bij andere migrantenhotels in het rapport "Verkeer- en milieuanalyse Migrantenmotel" van 25 mei 2011 van Goudappel Coffeng. Nu ingevolge de planregels maximaal 640 slaapplekken zijn toegestaan, zijn volgens de raad derhalve 128 parkeerplaatsen benodigd. Daarbij zullen volgens de raad tussen de beheerder van het voorziene migrantenhotel en de huurder afspraken worden gemaakt over het vervoer van de arbeidsmigranten.
2.5.3. De voorzitter overweegt ten aanzien van de door de raad gehanteerde parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per slaapplek dat in het rapport van Goudappel Coffeng is vermeld dat het aantal benodigde parkeerplaatsen sterk bepaald wordt door afspraken tussen de beheerder en de huurder over het vervoer van de arbeidsmigranten. Wanneer de huurder zorgt voor vervoer van de arbeidsmigranten tussen hun werkplek en het hotel en de arbeidsmigranten niet met eigen vervoer naar Nederland worden gehaald, is het benodigde aantal parkeerplaatsen minimaal. Indien de arbeidsmigranten zelf voor vervoer tussen het hotel en hun werkplek moeten zorgen, zullen volgens het rapport van Goudappel Coffeng evenwel veel meer parkeerplaatsen benodigd zijn. Naar voorlopig oordeel heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze verzekerd is dat concrete afspraken worden gemaakt en nageleefd tussen de beheerder en de huurder over het vervoer van de arbeidsmigranten. De raad heeft ter zitting verklaard dat op de gronden voor het voorziene migrantenhotel geen ruimte is voor meer dan 128 parkeerplaatsen en dat auto's van arbeidsmigranten zo nodig elders geparkeerd kunnen worden. De raad heeft evenwel niet kunnen aangeven op welke andere locaties dan bij het voorziene migrantenhotel auto's van arbeidsmigranten geparkeerd kunnen worden. Daarbij is ook niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze het gebruik hiervan verzekerd is en in hoeverre parkeeroverlast voor omwonenden van het voorziene migrantenhotel daardoor wordt voorkomen. Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet inzichtelijk gemaakt dat voor het plandeel met de bestemming "Horeca" in voldoende parkeerruimte kan worden voorzien. Bij de voorzitter bestaat dan ook twijfel of dit plandeel in de bodemprocedure stand zal kunnen houden.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen en het verzoek voor het overige af te wijzen.
2.7. De raad dient ten aanzien van [verzoeker] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer van 24 november 2011, nr. 2011/11293-RO, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Horeca" aan de Legmeerdijk;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Aalsmeer tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Aalsmeer aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012
444-703.