ECLI:NL:RVS:2012:BW5919

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110371/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om de titel doctorandus en onderwijsbevoegdheid door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 mei 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op 21 januari 2010 en 9 april 2010 de verzoeken van [appellant] om de titel doctorandus te mogen voeren en om onderwijsbevoegdheid in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie toe te kennen, afgewezen. De rechtbank Almelo had op 10 augustus 2011 het beroep van [appellant] tegen het besluit over de onderwijsbevoegdheid gegrond verklaard, maar het beroep tegen de afwijzing van de doctorandustitel ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bevoegd is om de titel doctorandus toe te kennen, mits de opleiding gelijkwaardig is aan een Nederlandse opleiding. [appellant] had eerder een verzoek ingediend, dat was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de vereisten. De minister had geoordeeld dat de door [appellant] gevolgde opleidingen niet gelijkwaardig waren aan de vereiste Nederlandse opleidingen. De Raad van State heeft bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de minister de aanvragen van [appellant] terecht had afgewezen.

De Raad van State heeft ook geoordeeld dat de rechtbank correct heeft vastgesteld dat het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 9 april 2010 niet tijdig was ingediend. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201110371/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 augustus 2011 in zaak nr. 10/987 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 21 januari 2010 en 9 april 2010 heeft de minister onderscheidenlijk het verzoek van [appellant] om de titel doctorandus te mogen voeren en het verzoek van [appellant] om aan hem onderwijsbevoegdheid in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie toe te kennen afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 9 augustus 2010 heeft de minister de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit op bezwaar dat ziet op het niet toekennen van onderwijsbevoegdheid ingestelde beroep gegrond verklaard, het bezwaar dat is ingediend op 2 juli 2010 alsnog niet-ontvankelijk verklaard, het voormelde besluit vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorts heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit op bezwaar dat ziet op het niet mogen voeren van de doctorandustitel ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 oktober 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar [appellant], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.23, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), voor zover hier van belang, kan de minister aan degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend toestaan in de plaats van die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen in Nederland een van de titels, genoemd in artikel 7.20, te voeren, indien de opleiding op grond waarvan die andere graad is verleend, naar het oordeel van de minister ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
Tot de in artikel 7.20 van de WHW genoemde titels behoort onder meer de titel doctorandus, afgekort tot drs., welke titel verband houdt met wetenschappelijk onderwijs dat niet het gebied van de landbouw en natuurlijke omgeving of het gebied van de techniek of het gebied van het recht betreft.
2.2. [appellant] heeft op 22 december 2009 een verzoek ingediend om de titel doctorandus te mogen voeren en om aan hem onderwijsbevoegdheid in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie toe te kennen.
Bij besluit van 21 januari 2010 heeft de minister het verzoek om de titel doctorandus te mogen voeren afgewezen, omdat, in de eerste plaats, [appellant], kort gezegd, pas een bacheloropleiding heeft gevolgd nadat hij in het Verenigd Koninkrijk diverse masteropleidingen heeft afgerond en, in de tweede plaats, het een bacheloropleiding op HBO- en niet op universitair niveau betreft.
Bij besluit van 9 april 2010 heeft de minister het verzoek om [appellant] onderwijsbevoegdheid toe te kennen afgewezen, omdat geen van de door [appellant] gevolgde opleidingen een lerarenopleiding is.
2.3. Vast staat dat een eerder verzoek van [appellant] om de titel drs. te mogen voeren bij besluit van 19 augustus 2003 is afgewezen en dat de Afdeling het hoger beroep van [appellant] in die zaak bij uitspraak van 7 september 2005, nr.
200501531/1ongegrond heeft verklaard.
2.3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
2.4. Aan zijn thans aan de orde zijnde aanvraag heeft [appellant], zoals hij ter zitting heeft bevestigd, als nieuw feit ten grondslag gelegd dat hij inmiddels een HBO-opleiding heeft afgerond.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de door hem afgeronde HBO-opleiding in combinatie met de eerder door hem in het Verenigd Koninkrijk afgeronde masteropleidingen moet leiden tot toekenning van de drs.-titel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister terecht heeft gesteld dat de in het Verenigd Koninkrijk behaalde mastergraad moet zijn voorafgegaan door een wetenschappelijke bacheloropleiding en -graad en dat de aanvraag van [appellant] daarom terecht is afgewezen. In de uitspraak van 7 september 2005 heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat de door [appellant] gevolgde masteropleidingen op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als gelijkwaardig aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding als bedoeld in artikel 7.23, derde lid, van de WHV.
Dat in andere landen het onderscheid tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs niet wordt gemaakt, zoals [appellant] stelt, wat hiervan ook zij, doet hieraan niet af, nu het in Nederland gehanteerde onderscheid tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs niet in strijd is met Europese regelgeving, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld. Ook de aanbevelingen van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel in haar rapport Differentiëren in drievoud omwille van kwaliteit en verscheidenheid in het hoger onderwijs, waarop [appellant] heeft gewezen, doen aan het voorgaande niet af, aangezien daarmee aan de thans geldende wetgeving niet kan worden voorbijgegaan.
2.6. [appellant] betoogt ook tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 april 2010. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het uitstel dat aan hem door de minister is verleend ziet op het aanvullen van de gronden van het bezwaarschrift van 28 februari 2010, dat uitsluitend was gericht tegen het besluit van 21 januari 2010 dat betrekking had op zijn verzoek om de titel drs. te mogen voeren. Nu hij eerst op 2 juli 2010 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 april 2010 betreffende zijn verzoek heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bezwaar niet binnen de termijn van artikel 6:7 van de Awb is gemaakt en daarom niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012
47-735.