ECLI:NL:RVS:2012:BW5900

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109938/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en toetsingsinkomen na overlijden

In deze zaak gaat het om de huurtoeslag van de overledene, vastgesteld door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 27 september 2010 werd de huurtoeslag over 2009 op nihil vastgesteld en werden € 906,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. De erfgenaam van de overledene maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde op 28 juli 2011 dat de Belastingdienst de huurtoeslag opnieuw moest berekenen, wat leidde tot hoger beroep door de Belastingdienst.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst de incidentele uitkeringen, zoals vakantiegeld, niet meer dan eenmaal had mogen meerekenen bij het vaststellen van het toetsingsinkomen. De Belastingdienst had het toetsingsinkomen van de overledene, dat € 11.797,00 bedroeg, correct herleid naar een jaarinkomen door het te vermenigvuldigen met 12/7, omdat dit inkomen was genoten over een periode van zeven maanden. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State verklaart het beroep tegen het besluit van 14 december 2010 van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond en vernietigt het besluit van 30 september 2011, dat was genomen ter uitvoering van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en wordt openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.

Uitspraak

201109938/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juli 2011 in zaak nr. 11/765 in het geding tussen:
de erfgenaam van [overledene] (hierna: de erfgenaam),
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [overledene] over 2009 vastgesteld op nihil en € 906,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door de erfgenaam daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 juli 2011, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 2 augustus 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de erfgenaam daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 december 2010 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen voor het berekeningsjaar 2009 een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2011, hoger beroep ingesteld.
De erfgenaam heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van die uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 30 september 2011 het door de erfgenaam tegen het besluit van 27 september 2010 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de huurtoeslag over 2009 vastgesteld op € 1.041,00 en € 34,00 aan rente vergoed.
De erfgenaam heeft hierop een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen bij brieven van 1 en 21 december 2011 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder p, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is toetsingsinkomen: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge het vijfde lid wordt bij overlijden van de belanghebbende, zijn partner, of een medebewoner, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen van de overledene berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.
Ingevolge artikel 21, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) wordt onder inkomensgegeven verstaan:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. […].
2.2. Op 26 juni 2009 is [overledene] overleden. Uitgaande van het verzamelinkomen over 2009 bedroeg haar toetsingsinkomen € 11.797,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bedrag herleid naar een maandinkomen en vervolgens naar een jaarinkomen door het te vermenigvuldigen met 12/7. Omdat het op die wijze berekende toetsingsinkomen van € 20.223,00 geen aanspraak op huurtoeslag geeft, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag vastgesteld op nihil en de uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
De rechtbank heeft overwogen dat in het verzamelinkomen twee incidentele uitkeringen vakantiegeld zijn begrepen. Deze zijn bij het herleiden naar een jaarinkomen meer dan eenmaal meegerekend, waardoor een fictief jaarinkomen ontstaat dat niet zou zijn genoten indien [overledene] niet was overleden. Naar het oordeel van de rechtbank is die wijze van herleiden in strijd met de bedoeling van de wetgever, die met het tijdsevenredig herleiden heeft beoogd recht te doen aan de inkomenssituatie van een belanghebbende toen hij nog in leven was. Eenmalige inkomsten zoals vakantiegeld dienen bij de berekening van het toetsingsinkomen dan ook niet meer dan eenmaal te worden meegerekend, aldus de rechtbank.
2.3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het recht op en de hoogte van huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de belanghebbende, waarvoor het inkomensgegeven, zijnde het laatst bepaalde verzamelinkomen van € 11.797,00, bepalend is. Dit inkomen dient op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Awir te worden herleid naar een jaarinkomen. Omdat het is genoten in een periode van zeven maanden, is het jaarinkomen op juiste wijze herleid door het inkomensgegeven met 12/7 te vermenigvuldigen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
2.3.1. Uit artikel 8, eerste lid, van de Awir vloeit voort dat het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onder e, onder 1º, van de Awr, als uitgangspunt geldt voor de bepaling van het toetsingsinkomen van [overledene]. Het laatst bepaalde verzamelinkomen van € 11.797,00 is derhalve het toetsingsinkomen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Awir. Ingeval een belanghebbende komt te overlijden, moet ingevolge artikel 8, vijfde lid, van de Awir het aldus bepaalde toetsingsinkomen tot een jaarinkomen worden herleid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 november 2011 in zaak nr.
201105379/1/H2) laat die bepaling de Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte rekening te houden met het incidentele karakter van bepaalde inkomsten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het toetsingsinkomen van € 11.797,00 daarom terecht herleid naar een jaarinkomen door het te vermenigvuldigen met 12/7.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 14 december 2010 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Het besluit van 30 september 2011 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
Het besluit van 30 september 2011 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Door de vernietiging van die uitspraak is de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen. Het besluit dient daarom te worden vernietigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juli 2011 in zaak nr. 11/765;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 30 september 2011 van de Belastingdienst/Toeslagen, kenmerk 1455.96.370.T.09.6.4032, gegrond;
V. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012
18-686.