2. Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling in bewaring gesteld kon worden, nu zij ten tijde van de oplegging van de maatregel niet heeft aangetoond dat zij de Poolse nationaliteit heeft. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat zij voorafgaand aan of gelijktijdig met de inbewaringstelling geen terugkeerbesluit uitgereikt heeft gekregen en dat de maatregel om die reden van aanvang af onrechtmatig is.
2.1.1. Niet in geschil is dat aan de vreemdeling geen terugkeerbesluit is uitgereikt. Evenmin is in geschil dat de vreemdeling ten tijde van de oplegging van de maatregel niet heeft aangetoond dat zij de Poolse nationaliteit heeft en daarom geen aanspraken kan ontlenen aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie totdat zij de gestelde nationaliteit alsnog aantoont. Tot dat moment moet de vreemdeling worden aangemerkt als onderdaan van een derde land, die illegaal in Nederland verblijft.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
21 maart 2011 in zaak nr. 201100307/1/V3; www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 15 en de systematiek van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU 2008, L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, behoudens de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingsgevallen, uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen.
2.1.3. Nu voorafgaand aan, dan wel gelijktijdig met de oplegging van de maatregel geen terugkeerbesluit is genomen en zich geen van de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingsgevallen voordoet, is de maatregel van aanvang af onrechtmatig.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 januari 2012 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven.
2.3. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 19 januari 2012 tot 27 januari 2012, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.