ECLI:NL:RVS:2012:BW5658
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- N. Verheij
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door minister voor Immigratie en Asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel. De minister had op 27 april 2011 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen, omdat het asielrelaas van de vreemdeling volgens de minister positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank, die op 21 december 2011 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betwistte dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is en dat de rechtbank niet inhoudelijk op zijn argumenten is ingegaan.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 8 mei 2012 geoordeeld dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had niet inzichtelijk gemaakt waarom de door de vreemdeling aangevoerde gronden niet konden afdoen aan het standpunt van de minister. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank moet beslissen met inachtneming van de overwegingen van de Raad van State.
Daarnaast heeft de Raad van State de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 437,00, en bepaald dat de rechtbank hierover zal beslissen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 mei 2012.