201106395/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wierum, gemeente Dongeradeel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2011 in zaak nr. 10/1503 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel.
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast voor 1 mei 2009 het erf van het perceel [locatie] te Nes (hierna: het perceel), op te ruimen en opgeruimd te houden.
Bij brief van 11 januari 2010 heeft het college de kosten van op 5 november 2009 toegepaste bestuursdwang vastgesteld op € 6963,58.
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het college het door [appellant] tegen de brief van 11 januari 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Boskma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel IV van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna onderscheidenlijk: de Vierde tranche en de Awb) blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.
2.2. Aan de aanschrijving van 26 maart 2009 heeft [appellant] geen gevolg gegeven, waarna het college bestuursdwang heeft toegepast. Na aankondiging hiervan op 19 oktober 2009 heeft het college op 5 november 2009 het erf van het perceel op laten ruimen.
2.3. De kosten van de op 5 november 2009 toegepaste bestuursdwang zijn vastgesteld op 11 januari 2010. Gelet hierop heeft de rechtbank, onder verwijzing naar artikel III, eerste lid, van de Vierde tranche, geoordeeld dat op de invorderingshandeling het recht zoals dat geldt na 1 juli 2009 van toepassing is en zij bevoegd was om van het geschil over de invordering van de kosten van de toegepaste bestuursdwang kennis te nemen.
2.4. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2011 in zaak nr.
201007178/1/H1) valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb (Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, nr. 3, blz. 165) af te leiden dat het in artikel IV van de Vierde tranche neergelegde overgangsrecht ten doel heeft eerbiedigende werking toe te kennen aan het recht zoals dit gold tot 1 juli 2009, indien op die datum sprake was van een lopend handhavingsproces. Nu het college op 26 maart 2009 de last onder bestuursdwang heeft opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond vóór 1 juli 2009, is het recht zoals dat gold tot 1 juli 2009 op het geschil over de vaststelling van de kosten van de op 5 november 2009 toegepaste bestuursdwang, van toepassing. De burgerlijke rechter is bevoegd kennis te nemen van dit geschil. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.7. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2011 in zaak nr. 10/1503;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012