201109245/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2011 in zaak nr. 10/7537 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reeuwijk aan [appellant sub 2] ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tijdelijke woning aan de [locatie] te Reeuwijk (hierna: het perceel) ten behoeve van de "rustende boer regeling".
Bij uitspraak van 13 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 september 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden aangevuld bij brief van 20 september 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2012, waar het college, vertegenwoordigd door T. Revet, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens is daar gehoord [wederpartij], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle.
2.1. Het bouwplan voorziet in het omzetten van het achterste deel van de stal in een woning voor de ouders van [appellant sub 2] en [wederpartij] (hierna: ouders De Jong) ten behoeve van de "rustende boerregeling". De boerderij op het perceel bestaat uit een bedrijfswoning aan de voorzijde, waarin [appellant sub 2] woont, met daarachter een stal. Het voorste deel van de stal achter de bedrijfswoning blijft intact en in het achterste deel van de stal komt de nieuwe woning voor de ouders De Jong.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied West"(hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische Doeleinden" (A).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor agrarische doeleinden (A) aangewezen gronden bestemd voor:
a. veehouderijbedrijven als volwaardig of reëel agrarisch bedrijf alsmede intensieve veehouderij als neventak;
b. behoud, bescherming en beheer van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zoals genoemd in artikel 2, lid 1 en kleinschalige natuurontwikkeling in open veenweidegebied;
c. extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen met bijgebouwen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
voor zover en indien deze noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoorziening.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder f, gelden, voor zover hier van belang, voor het bouwen de aanwijzingen op de kaart en de tabel waarin per bouwvlak een maximum aantal woningen van één is toegestaan dan wel het aantal zoals aanwezig is op het moment van ter inzage legging van het ontwerpplan. De inhoud van de woning mag maximaal 600 m3 zijn.
Ingevolge de plankaart gelezen in verbinding met de in onderdeel f opgenomen tabel is op het perceel één bedrijfswoning met een maximale inhoud van 600 m3 toegestaan.
Ingevolge het vijfde lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de maximale inhoudsmaat van 600 m3 van bedrijfswoningen, met inachtneming van het volgende:
a. de verruiming van de inhoudsmaat is alleen toegestaan ter huisvesting van de "rustende boer" in de bestaande bedrijfswoning;
b. de inhoudsmaat mag met niet meer dan 150 m3 worden uitgebreid.
Ingevolge artikel 1, vijftiende lid, wordt onder "rustende boer" verstaan: degene die gedurende ten minste 10 jaar als agrarisch ondernemer op het bedrijf woonachtig en werkzaam is geweest en die na beëindiging van zijn/haar ondernemerschap op het bedrijf wil blijven wonen.
Ingevolge lid 22 van dit artikel wordt onder "bedrijfswoning/dienstwoning" verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huishouding daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
2.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) zoals die wet luidde ten tijde van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels ontheffing kunnen verlenen van bij het plan aan te geven regels.
2.4. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften gelezen in verbinding met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro ontheffing verleend omdat volgens hem aan de daarin neergelegde voorwaarden is voldaan.
2.5. [appellant sub 2] en het college betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden van de vrijstellingsbepaling. Zij voeren hiertoe aan dat het niet gaat om een tweede bedrijfswoning maar om uitbreiding van de bedrijfswoning aangezien de ouders De Jong voldoen aan de definitie van "rustende boer" en de woning onder hetzelfde dak als de bedrijfswoning, in de voormalige stal van de boerderij komt.
Volgens het college is voor toepassing van de "rustende boer regeling" bovendien niet vereist dat [appellant sub 2] feitelijk een agrarisch bedrijf uitoefent, aangezien artikel 3, vijfde lid, niet vereist dat het bedrijf dient te worden voortgezet.
2.5.1. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder f is één bedrijfswoning met een maximale inhoud van 600 m3 toegestaan waarvan krachtens artikel 3, vijfde lid, ontheffing van de inhoudsmaat kan worden verleend voor uitbreiding met niet meer dan 150 m3 als het gaat om de huisvesting van de "rustende boer" in de bestaande bedrijfswoning.
Mede gelet op het feit dat tussen de bedrijfswoning en de nieuwe woning een stal is gelegen, voorziet het bouwplan niet in uitbreiding van de inhoudsmaat van de bestaande bedrijfswoning maar in het oprichten van een nieuwe, tweede woning van 150 m3 in het achterste deel van de voormalige stal, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften. Dat de nieuwe woning in de boerderij onder hetzelfde dak is gelegen maakt dat niet anders. Nog daargelaten dat op het perceel door [appellant sub 2] geen agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, de bedrijfswoning daarmee niet wordt bewoond door degene die het agrarisch bedrijf heeft voortgezet, en ter zitting is gebleken dat het agrarisch bedrijf reeds 15 jaar geleden is overgedragen, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college met toepassing van artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften ten onrechte ontheffing heeft verleend van de in artikel 3, derde lid, onder f genoemde maximale inhoudsmaat. Aangezien niet aan de voorwaarden van artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften wordt voldaan, was het college niet bevoegd om ontheffing te verlenen. Reeds hierom faalt het betoog.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012