201109469/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juli 2011 in zaak nr. 10/4044 in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [belanghebbende]
het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg.
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dakopbouw op de woning [locatie 1] te Raamsdonksveer (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 13 juli 2011, verzonden op 18 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant A], [appellant B] en [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2012, waar [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Posset, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouder] gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het uitbreiden van de woning op het perceel door het oprichten van een dakopbouw op de garage en op de uitbouw van de woning ten behoeve van bergruimte.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Raamsdonksveer-Zuid", rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 3.2.2., onder c, van de planvoorschriften mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde onder h mag de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan vanwege de uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak en vanwege de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Teneinde realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) ontheffing verleend.
2.4. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, zoals die wet luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro, voor zover hier van belang, komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking: een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door verslechtering van zijn uitzicht. Hij voert daartoe aan dat de opbouw te hoog is en te dicht op de erfgrens wordt gebouwd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, wordt volgens [appellant] het uitzicht op de opbouw niet afgeschermd door de reeds bestaande bebouwing. De dakopbouw van 6,5 m hoog komt op de erfgrens met [locatie 2], op 2 m afstand van een bestaande bedrijfsloods van 4 m hoog. Een afstand van 2 m tot een bedrijfsgebouw is volgens [appellant] onacceptabel met het oog op mogelijke geluidsoverlast.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200906091/1), betreft het beslissen op een verzoek om ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro een discretionaire bevoegdheid van het college, waarvan de rechter het gebruik terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen dat hij zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit op het verzoek heeft kunnen komen.
2.5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de opbouw ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarbij heeft het in aanmerking kunnen nemen dat de opbouw nauwelijks zichtbaar is vanaf de openbare weg gezien de specifieke ligging aan een hof, in de luwte van de Julianalaan en dat door de opbouw het zicht op de minder fraaie loodsen wordt ontnomen, zodat de opbouw tevens zorgt dat de woonhof ruimtelijk beter wordt afgerond. Met verwijzing naar de planschaderisicoanalyse van SAOZ van januari 2009 heeft het college zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan geen gevolgen heeft voor het perceel [locatie 3] en dat de verslechtering van het uitzicht als gevolg van de opbouw voor het perceel [locatie 2] beperkt is door de bestaande opslagloods op dit perceel. [appellant] heeft niet gemotiveerd waarom hij nadeel ondervindt. Van enige geluidhinder vanwege de loods is niet gebleken. Het college heeft in aanmerking kunnen nemen dat tussen de opbouw, die dient ter vergroting van de bergruimte, en de loods, die enkel ten behoeve van opslag van materiaal wordt gebruikt, terwijl het aannemersbedrijf van [appellant] als zodanig niet ter plaatse is gevestigd, een afstand van 2 m open blijft, en zich op deze afstand thans reeds het gebouw bevindt waarop de opbouw is voorzien. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college daarmee voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom het voor de opbouw in redelijkheid ontheffing kon verlenen.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan - hoewel op zichzelf aanvaardbaar - niet aanvaardbaar is in deze dichtbebouwde buurt en dat de Welstandscommissie Geertruidenberg (hierna: welstandscommissie) bij de beoordeling van het bouwplan onvoldoende rekening heeft gehouden met de omgeving.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.6.2. De welstandscommissie is in haar advies van 28 januari 2010 tot de conclusie gekomen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand op grond van de criteria behorende bij het welstandsgebied "Traditionele blokverkaveling" en het hiervoor vastgestelde reguliere welstandsniveau 2. In aanvulling op dit advies en naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] heeft de welstandscommissie in haar nadere advies van 17 mei 2010 uiteengezet dat de uitbreiding van de aanbouw, deels met lessenaarsdak en deels met een plat dak, aansluit bij de architectuur van de woning, eveneens met een lessenaarsdak en met deels een platte afdekking. De uitbreiding is volgens de commissie een ondergeschikte toevoeging aan de woning waarbij de hiërarchie tussen de hoofd- en de bijmassa behouden blijft. Naar haar oordeel voldoet het plan hiermee aan de criteria van een evenwichtige compositie van de massa en van de gevels uit de welstandsnota. Het college heeft ter zitting onweersproken uiteengezet, dat de commissie bij de welstandsbeoordeling de directe omgeving met de overige woningen in het hofje heeft betrokken, en daarbij van belang heeft geacht dat de opbouw het zicht op de loodsen ontneemt en daarmee het hofje stedenbouwkundig afrondt.
Niet gebleken is dat de welstandsadviezen van 28 januari 2010 en 17 mei 2010 naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag had mogen leggen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012