ECLI:NL:RVS:2012:BW5266

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109719/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college bij handhaving van bestemmingsplan in Vaassen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Epe had op 21 oktober 2009 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] om de bewoning van een bijgebouw op zijn perceel in Vaassen te staken. Dit besluit werd door het college gehandhaafd na een bezwaar van [appellant], en de rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 3 augustus 2011.

[Appellant] stelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat hij in 1997 een aanvraag had gedaan voor de bouw van een logeerhuis, waarvoor hij een bouwvergunning had ontvangen. Hij betoogde dat het gebruik van het gebouw als logeerhuis niet in strijd was met de bestemming van het perceel. De Raad van State oordeelde echter dat de aanvraag om bouwvergunning niet kon worden geïnterpreteerd als een verzoek voor permanente zelfstandige bewoning. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het gebruik van het gebouw voor permanente bewoning in strijd was met de geldende bestemming van het perceel, dat agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurlijke waarde omvatte.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 mei 2012.

Uitspraak

201109719/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Stavenisse, gemeente Tholen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 augustus 2011 in zaak nr. 10/1065 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de bewoning van het bijgebouw op het perceel [locatie] te Vaassen, gemeente Epe, te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 3 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 oktober 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. Robberts, en het college, vertegenwoordigd door P. Luesink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het deel van het perceel waarop het gebouw staat de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurlijke waarde".
Ingevolge artikel 7.1.1, onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurlijke waarde" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, daaronder niet begrepen het sier- en boomkwekerijbedrijf, een en ander met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.
Ingevolge artikel 45.1.1. is het verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat hij op 2 juli 1997 een aanvraag heeft gedaan voor het bouwen van een logeerhuis ter vervanging van een bestaande woning op het perceel en dat het college hem bij besluit van 1 oktober 1997 bouwvergunning heeft verleend voor het bouwen van een nieuwe woning.
2.2.1. Anders dan [appellant] stelt, kan uit de aanvraag om bouwvergunning van 2 juli 1997 niet worden afgeleid dat het beoogde gebruik van het te realiseren gebouw permanente zelfstandige bewoning is. De omschrijving van het bouwplan als logeerhuis op het aanvraagformulier kan niet anders worden begrepen dan dat daarmee een gastenverblijf is beoogd. Voorts blijkt uit de bestektekeningen dat de aanvraag op enig moment is gewijzigd van logeerhuis naar bijgebouw. Uit de tekst van de bij het besluit van 1 oktober 1997 behorende bouwvergunning en de gewijzigde bestektekeningen volgt dat het college geen bouwvergunning voor de bouw van een woning heeft verleend. Dat [appellant] de wijziging van de bestektekeningen niet heeft beoogd dan wel de gevolgen daarvan niet heeft onderkend, maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat het gebruik van een gastenverblijf niet op één lijn is te stellen met dat van een woning. De rechtbank heeft terecht overwogen dat wat ook zij van de kwalificatie logeerhuis dan wel bijgebouw, het gebruik van het gebouw voor permanente zelfstandige bewoning in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 45.1.1. van de planvoorschriften, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
357-672.