ECLI:NL:RVS:2012:BW5252

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107197/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor kamers in boerderij en verbouwing koetshuis te Barsingerhorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Niedorp werd vernietigd. Het college had op 14 april 2009 een reguliere bouwvergunning verleend voor het realiseren van kamers in een boerderij, het verbouwen van een voormalig koetshuis tot een pension en de aanleg van zeven parkeerplaatsen op het perceel te Barsingerhorn. Echter, na bezwaar van omwonenden, heeft de rechtbank op 19 mei 2011 het besluit van 12 maart 2010 van het college, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, vernietigd en de bouwvergunning herroepen. De appellante, die de bouwvergunning had aangevraagd, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 mei 2012 geoordeeld dat de rechtbank terecht het besluit van 12 maart 2010 heeft getoetst aan zowel het Bouwbesluit 2003 als aan de redelijke eisen van welstand en het bestemmingsplan. De Raad oordeelt dat het bouwen van zelfstandige wooneenheden in strijd is met de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' van het perceel, aangezien het gebruik na uitvoering van het bouwplan een woonfunctie betreft en geen bedrijfsfunctie. De Raad heeft het betoog van de appellante dat de rechtbank niet bevoegd was om het besluit te vernietigen, verworpen. Ook de stelling dat er inhoudelijk tegenstrijdige overwegingen in de uitspraak van de rechtbank zijn gebruikt, werd niet onderbouwd.

De Raad van State bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van de appellante tegen het ongedateerde besluit van 28 februari 2012 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201107197/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Barsingerhorn, gemeente Niedorp,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 19 mei 2011 in zaken nrs. 10/343 en 10/362 in het geding tussen:
1) [wederpartij sub 1] en anderen, allen wonend te Barsingerhorn
2) [wederpartij sub 2] en anderen, allen wonend te Barsingerhorn
en
het college van burgemeester en wethouders van Niedorp (thans: Hollands Kroon).
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college aan wijlen [overledene] reguliere bouwvergunning verleend voor het realiseren van kamers in een boerderij, het verbouwen van een voormalig koetshuis ten behoeve van een pension en de aanleg van zeven parkeerplaatsen op het perceel [locatie] te Barsingerhorn (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft het college het door [wederpartij sub 1] en anderen en [wederpartij sub 2] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij sub 1] en anderen en [wederpartij sub 2] en anderen daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, gegrond verklaard, het besluit van 12 maart 2010 vernietigd en het besluit van 14 april 2009 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij sub 1] en anderen en [wederpartij sub 2] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 30 november 2011 heeft het college alsnog geweigerd bouwvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwplan op het perceel.
Tegen dat besluit heeft [appellante] bij brief van 11 januari 2012 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door het college ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellante] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] heeft het college het besluit van 30 november 2011 bij ongedateerd besluit, verzonden op 28 februari 2012, gewijzigd en geweigerd ontheffing en bouwvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwplan.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellante], [wederpartij sub 1] en anderen en het college een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben de Afdeling desgevraagd toestemming verleend de zaak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zonder zitting af te doen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Barsingerhorn" de bestemming "bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor de volgende doeleinden: lichte industrie, ambachtelijke- en nijverheidsbedrijven, groothandel, reparatie-, verhuur- en overige dienstverlenende bedrijven welke voor zover genoemd in de bij de voorschriften gevoegde Staat van Bedrijven onder milieucategorie 1 en 2, alsmede de bestaande bedrijfsuitoefening.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet bevoegd was om het besluit van 12 maart 2010 te vernietigen en de bouwvergunning te herroepen. Daartoe voert zij onder overlegging van een brief van het college van 16 april 2009, waarbij de bouwvergunning aan haar is verzonden, aan dat de rechtbank het bouwplan uitsluitend had mogen toetsen aan het Bouwbesluit 2003 en de redelijke eisen van welstand, waaraan het bouwplan bovendien voldoet.
2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, van de Woningwet, zoals dit artikel luidde ten tijde en voor zover hier van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens het bouwbesluit, het in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld of het in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 46, derde lid, voor zover hier van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onderdeel c, 3.22, 3.23 of 3.38, vierde lid, of een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, geacht mede een aanvraag om zodanige ontheffing of projectbesluit in te houden.
2.3.1. De rechtbank heeft het besluit van 12 maart 2010 terecht getoetst zowel aan het Bouwbesluit 2003 en de redelijke eisen van welstand, als aan het bestemmingsplan. Dat in de brief van 16 april 2009 door het college is medegedeeld dat de appartementen ten behoeve van recreatie mogen worden gebruikt, maakt niet dat de rechtbank het bouwplan niet aan het bestemmingsplan kon toetsen.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het bouwen van zelfstandige wooneenheden in strijd is met de bestemming "bedrijfsdoeleinden", nu het gebruik hiervan na uitvoering van het bouwplan een woonfunctie betreft en geen bedrijfsfunctie.
[appellante] heeft in het hogerberoepschrift enkel gesteld doch niet gemotiveerd waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is.
Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank inhoudelijk tegenstrijdige overwegingen in de uitspraak heeft gebruikt.
2.4.1. De door [appellante] bedoelde overwegingen hebben betrekking onderscheidenlijk op de weergave van haar betoog en de vaststelling van de feiten en omstandigheden. Van inhoudelijke tegenstrijdigheid in de uitspraak is geen sprake.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het college heeft bij besluit van 30 november 2011 opnieuw beslist op de aanvraag van wijlen [overledene]. Naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] heeft het college het besluit van 30 november 2011 bij ongedateerd besluit, verzonden op 28 februari 2012, gewijzigd. Dit besluit wordt ingevolge artikel 6:24, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht voorwerp te zijn van dit geding.
2.7. [appellante] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing en bouwvergunning te verlenen. Daartoe verwijst zij naar de aangevallen uitspraak, waarin is overwogen dat het college ofwel ontheffing van het bestemmingsplan dient te verlenen door middel van een projectbesluit of het bestemmingsplan dient te wijzigen, alvorens bouwvergunning voor het bouwplan kan worden verleend. Hieraan heeft het college ten onrechte geen gevolg gegeven, aldus [appellante].
2.7.1. De rechtbank heeft het college opgedragen opnieuw op de aanvraag om bouwvergunning te beslissen. Dat heeft het college gedaan. Anders dan [appellante] stelt, vloeit uit de aangevallen uitspraak niet voort dat het college gehouden was bouwvergunning te verlenen.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen gevolg heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
2.8. Het beroep van [appellante] tegen het ongedateerde besluit, verzonden op 28 februari 2012, is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellante] tegen het ongedateerde besluit, verzonden op 28 februari 2012, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
414-713.