ECLI:NL:RVS:2012:BW5237

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201160/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Kaaistraat in Sint Willebrord

Op 1 mei 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan "Kaaistraat" van de gemeente Rucphen. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 3 november 2011, voorziet in de bouw van een woon-zorgcomplex met 48 wooneenheden voor jongeren met een licht verstandelijke handicap. De voorzitter heeft het verzoek van de verzoeker, wonend te Sint Willebrord, om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoeker stelde dat het bestemmingsplan in strijd was met de geldende regelgeving, waaronder het Besluit ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Hij betoogde dat het bestemmingsvlak groter was dan toegestaan en dat er procedurele gebreken waren bij de totstandkoming van het plan. Tijdens de zitting op 11 april 2012 werd de zaak behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en de gemeente Rucphen vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De voorzitter overwoog dat de bezwaren van de verzoeker niet opgingen, omdat het bestemmingsvlak niet in strijd was met de regelgeving en de raad voldoende alternatieven had overwogen bij de besluitvorming. Ook de gestelde procedurele gebreken werden niet als zodanig ernstig beoordeeld dat het plan niet in stand kon blijven. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en wees het verzoek af.

Uitspraak

201201160/2/R3.
Datum uitspraak: 1 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Sint Willebrord, gemeente Rucphen,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kaaistraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en de raad, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Woonstichting Thuisvester, vertegenwoordigd door [project-manager], bijgestaan door mr. B. Baan, advocaat te Etten-Leur, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van een woon-zorgcomplex met 48 wooneenheden voor jongeren met een licht verstandelijke handicap. Het plangebied ligt in het zuidwesten van Sint Willebrord, buiten de bebouwde kom.
2.3. [verzoeker] heeft verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening ten einde te voorkomen dat het plan in werking treedt en een vergunning voor het bouwen van het zorgcomplex kan worden verleend.
2.4. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld, omdat een verslag van het vooroverleg met de betrokken dienst van de provincie Noord-Brabant niet met de stukken ter inzage is gelegd en daarom niet is gebleken dat nader overleg met de provincie heeft plaatsgevonden.
Anders dan [verzoeker] betoogt, is het plan vastgesteld met inachtneming van artikel 3.1.1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro, nu de uitkomsten van het bedoelde overleg in paragraaf 8.5 van de plantoelichting zijn weergegeven
2.5. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening) tot stand is gekomen. Hij wijst er op dat in artikel 11.8 van de Verordening is bepaald dat het bestemmingsvlak niet groter mag zijn dan 1,5 hectare, terwijl het perceel ruim 1,7 hectare groot is.
2.5.1. Ingevolge artikel 11.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening kan, voor zover hier van belang, een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een maatschappelijke voorziening mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare.
2.5.2. Anders dan [verzoeker] betoogt, is voor de toepasselijkheid van deze bepaling niet de perceelsgrootte maar de grootte van het bestemmingsvlak bepalend. Het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk" waarop de gebouwen zullen worden opgericht, is ongeveer een hectare groot. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd is met de Verordening.
2.6. [verzoeker] betoogt dat een deel van een bosje, dat tegenover zijn woning ligt, zal moeten worden gekapt om de gebouwen te kunnen realiseren. Zo zullen de overblijvende bomen slechts een deel van het uitzicht op de zorginstelling ontnemen. Verder voert [verzoeker] aan dat het bosje een waardevol landschapselement is en dat eerder, bij besluit van 2 mei 2007, een kapvergunning voor het bosje is geweigerd, hetgeen volgens hem betekent dat de gemeente Rucphen het bosje waardevol acht. Verder fungeert het bosje als broedgelegenheid voor vogels en bevinden zich hier kleine zoogdieren. Voorts stelt [verzoeker] dat het terrein zo kan worden ingericht, dat het bosje in het geheel gespaard kan blijven.
2.6.1. Ten aanzien van de aantasting van het uitzicht vanuit de woning van [verzoeker] overweegt de voorzitter dat in tegenstelling tot het geldende plan in het ter beoordeling staande plan de bestemming "Bos" is toegekend aan een deel van het productiebos. Deze strook ligt onder meer langs de weg die tussen het plangebied en de woning van [verzoeker] ligt. Verder is ter zitting gebleken dat de aanwezige houtopstand groenblijvend is, zodat aannemelijk is dat deze als afscherming van de gebouwen van de zorginstelling ten opzichte van de woning van [verzoeker] kan dienen. Verder stelt de voorzitter vast dat de onderlinge afstand tussen het plangebied en de woning van [verzoeker] 46 meter bedraagt. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor een ernstige aantasting van het uitzicht van [verzoeker] behoeft te worden gevreesd.
Met betrekking tot de beschermenswaardigheid van het bosje overweegt de voorzitter dat de bestemming van de gronden in het thans geldende bestemmingsplan uitsluitend "Agrarisch" was en op grond van deze bestemming geen bijzondere bescherming genoot. Verder is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat het bosje als een kerstbomenproductiebos is opgezet, met een houtopstand van maximaal 25 jaar oud. De kapvergunning voor het kappen van het gehele bosje is blijkens het verhandelde ter zitting geweigerd, omdat op dat moment nog geen concreet bouwplan was ingediend. Verder hebben Thuisvester en de raad ter zitting aannemelijk gemaakt dat de gebouwen voor het wonen en voor de dagbesteding, gelet op de specifieke doelgroep waarvoor de gebouwen zijn bestemd, niet geconcentreerd en massaal mogen zijn, maar gescheiden dienen te blijven en dat daarom de gebouwen deels in het bosje zullen moeten worden gebouwd. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich gezien het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bosje niet zo beschermenswaardig was, dat aan het behoud van het gehele bosje een doorslaggevend belang had moeten worden toegekend.
Met betrekking tot de in het plangebied voorkomende flora- en fauna, overweegt de voorzitter dat in het rapport van Regelink Ecologie & Landschap van 6 september 2010 is geconcludeerd dat bij de ten behoeve van dit rapport uitgevoerde onderzoeken geen beschermde soorten zijn aangetroffen en dat, mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt, geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is. [verzoeker] heeft deze conclusie niet gemotiveerd bestreden. De voorzitter ziet daarom geen grond voor het oordeel dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en Faunawet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
2.7. [verzoeker] betoogt dat alternatieve locaties binnen Sint Willebrord voorhanden zijn waar de zorginstelling kan worden gerealiseerd. Zo liggen enkele percelen binnen de bebouwde kom braak en staan daar diverse gebouwen leeg. Verder stelt [verzoeker] dat er geen behoefte is aan de zorginstelling.
2.7.1. De voorzitter overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Ter zitting hebben de raad en Thuisvester gemotiveerd betoogd dat de specifieke groep van te huisvesten personen waarvoor deze zorginstelling zal worden gerealiseerd, niet in de bebouwde kom kan worden gehuisvest en dat verder onvoldoende ruimte is op de braakliggende gronden binnen de kom. [verzoeker] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de voorzitter in voldoende mate alternatieven bij zijn besluitvorming betrokken. Verder heeft Thuisvester ter zitting verklaard dat uit een intekenlijst blijkt dat er voldoende behoefte is aan de zorginstelling. [verzoeker] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. De voorzitter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat geen behoefte is aan het plan.
2.8. Met betrekking tot de gestelde procedurele gebreken, ziet de voorzitter in deze bezwaren geen aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het plan reeds hierom niet in stand zal kunnen blijven. Ook in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd met betrekking tot de geluidonderzoeken en de verkeersbewegingen ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat moet worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de met de verwezenlijking van het plan te dienen belangen dan aan het belang van [verzoeker]. De voorzitter ziet daarom aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2012
361.