ECLI:NL:RVS:2012:BW4569

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104506/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "De Overlaet" vastgesteld door de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch

Op 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch het bestemmingsplan "De Overlaet" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], hebben hun bezwaren geuit over de ontvankelijkheid van hun zienswijzen en de inhoud van het bestemmingsplan. De Raad van State heeft op 2 mei 2012 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat [appellant sub 1] niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij geen tijdige zienswijze had ingediend. Voor de andere appellanten, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], werden de beroepen ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat de raad van de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Raad benadrukte dat de procedure voor de vaststelling van het bestemmingsplan correct was doorlopen en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de gemeente en de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201104506/1/R3.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
2. [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te Rosmalen,
gemeente 's-Hertogenbosch,
4. [appellant sub 4], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
en
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Overlaet" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2011, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 31 mei 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Blonk en R. Leutscher-Abdulkader, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
Ontvankelijkheid
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] geen zienswijze omtrent het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, zodat zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover dat is gericht tegen ongewijzigd vastgestelde delen van het plan.
2.1.1. [appellant sub 1] exploiteert een garagebedrijf op het perceel [locatie 1]. Het beroep van [appellant sub 1] is onder meer gericht tegen de navolgende planonderdelen.
2.1.2. Artikel 9, lid 9.7, onder c, aanhef en onder 17, van de planregels bepaalt dat van de bevoegdheid om voor gronden met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" de bestemming "Groen" te wijzigen in de bestemming "Wonen - 1" alleen gebruik mag worden gemaakt indien één wijzigingsplan wordt gemaakt voor alledrie de wijzigingsgebieden tegelijkertijd. Het is niet toegestaan om een wijzigingsplan te maken voor één van de drie gebieden afzonderlijk.
Artikel 9, lid 9.7, onder c, aanhef en onder 18, van de planregels bepaalt voorts dat van deze bevoegdheid alleen gebruik mag worden gemaakt indien van de wijzigingsbevoegdheid welke ligt op het garagebedrijf op/achter het perceel [locatie 1] gebruik is gemaakt (lid 3.7 onder a).
Ingevolge artikel 3, lid 3.7, aanhef en onder a, van de planregels, kunnen burgemeester en wethouders de bestemming van het gebied, ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 7", wijzigen met inachtneming van de volgende regels:
1. in het betreffende wijzigingsgebied wordt de bestemming "Bedrijf" gewijzigd in de bestemming "Wonen - 1";
2. het object/garagepand wordt een bijgebouw behorende bij de woning aan [locatie 1];
3. met inachtneming van het in lid 3.7 sub a onder 1 en 2 bepaalde, is het bepaalde in artikel 15 van dit bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de maatvoering van het object/garagepand gehandhaafd blijft.
Artikel 9, lid 9.7, onder d, aanhef en onder 8, van de planregels bepaalt dat indien van de bevoegdheid om voor gronden met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" de bestemming "Groen" te wijzigen in de bestemming "Wonen - 1" gebruik wordt gemaakt, geen bebouwing mag worden opgericht binnen een straal van 30 meter vanaf de grens van de bedrijfsbestemming welke gelegen is op het perceel aan [locatie 1], tenzij er gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid welke ligt op het garagebedrijf op/achter het perceel [locatie 1] (lid 3.7 onder a.).
2.1.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 22 maart 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde, gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid van de Algemene termijnenwet, derhalve op 3 mei 2010.
[appellant sub 1] stelt dat hij op 1 november 2010 mondeling een zienswijze omtrent het ontwerpplan bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is evenwel geschied buiten de termijn waarbinnen zienswijzen omtrent het ontwerpplan naar voren konden worden gebracht.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die omtrent het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen rechtvaardiging kan worden gevonden in het betoog van [appellant sub 1] dat hij bezwaarlijk een zienswijze omtrent het ontwerpplan naar voren kon brengen, gezien het feit dat hij gedurende de termijn dat het ontwerpplan ter inzage lag lid was van de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch. Die omstandigheid doet immers niet af aan het recht van [appellant sub 1] om een zienswijze naar voren te brengen omtrent het ontwerpplan.
Ook overigens bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, behoudens voor zover het beroep van [appellant sub 1] zich richt tegen de ten opzichte van het ontwerpplan doorgevoerde wijziging om gronden die hij in gebruik heeft als parkeerplaats bij zijn garagebedrijf en waaraan in het ontwerpplan de bestemmingen "Groen" dan wel "Wonen" waren toegekend, in het vastgestelde plan te bestemmen als "Bedrijf" met de aanduidingen "garage" en "specifieke bouwaanduiding - onbebouwd".
Behoudens voor zover het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen deze wijziging ten opzichte van het ontwerpplan, is het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk.
Materiële aspecten
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat aan de parkeerplaats bij zijn garagebedrijf ten onrechte de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "garage" en "specifieke bouwaanduiding - onbebouwd" is toegekend. Daartoe voert hij aan dat het plan op dit punt afwijkt van de "Nota van Uitgangspunten voor de dorpsrand Bruggen in Rosmalen" (juli 2005) en dat het voornemen om het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen niet is medegedeeld aan [appellant sub 1]. Deze wijziging verhindert de nabij het garagebedrijf voorziene woningbouw, aldus [appellant sub 1].
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de parkeerplaats van [appellant sub 1] in het ontwerpbestemmingsplan abusievelijk de bestemming "Groen" had en acht de bestemming "Bedrijf" beter passend bij het huidige feitelijke gebruik van de desbetreffende gronden.
2.2.2. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met de Nota van Uitgangspunten het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het plan niet zou voorzien in een bedrijfsbestemming voor de parkeerplaats bij het garagebedrijf van [appellant sub 1]. In dit verband wijst de Afdeling er op dat op pagina 33 van de Nota van Uitgangspunten onder meer staat dat de huidige situatie positief wordt bestemd en dat dit uitgangspunt overeenstemt met de door de raad toegekende bestemmingsregeling aan het parkeerterrein.
Voor de vrees van [appellant sub 1] dat deze ten opzichte van het ontwerpplan aangebrachte wijziging de mogelijkheden voor woonbebouwing op gronden met de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 3" en "wro-zone - wijzigingsgebied 4" verder beperkt dan de aanwezigheid van het garagebedrijf reeds doet, bestaat voorts geen aanleiding. Gebruikmaking van wijzigingsbevoegdheid 3 is immers pas mogelijk indien de bestemming van het gehele garagebedrijf is gewijzigd van "Bedrijf" naar "Wonen-1". Die voorwaarde is bepalend voor de mogelijkheid of gebruik kan worden gemaakt van wijzigingsbevoegdheid 3, niet slechts de bestemming die is toegekend aan de parkeerplaats bij het garagebedrijf. Voorts liggen de gronden met wijzigingsbevoegdheid 4 op een grotere afstand van de parkeerplaats dan 30 m, zodat de bedrijfsbestemming van de parkeerplaats de bebouwingsmogelijkheden ter plaatse van de gronden met de wijzigingsbevoegdheid 4 niet beïnvloedt, gelet op artikel 9, lid 9.7, onder d, aanhef en onder 8, van de planregels, weergegeven onder 2.1.2.
2.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door hem bestreden en voor zover hij ontvankelijk is in zijn beroep, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] voert aan dat het plan wat betreft de bestaande woning aan het perceel [locatie 2] in onvoldoende bouwmogelijkheden voorziet. Hij wijst er in dit verband op dat het voorliggende plan voorziet in beperktere bouwmogelijkheden dan het voorheen geldende plan. Voorts is voor de percelen [locatie 4] en [locatie 1] het bouwvlak groter dan de bestaande woningen en is voor de percelen [locatie 4] en 46 een grotere oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan, overeenkomstig de bestaande oppervlakte, aldus [appellant sub 2].
Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat de aan te houden afstand van hoofdgebouwen tot de zogenoemde groene geledingzone in de omgeving van zijn perceel voor alle gebouwen gelijk zou moeten zijn en op 10 m zou moeten worden gesteld.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak dat is opgenomen voor het perceel van [appellant sub 2] ook ziet op de schuur bij de woning van [appellant sub 2] om de schuur bij recht toe te laten, nu deze wat betreft maatvoering niet past in de regeling voor erfbebouwing die in het plan is opgenomen. Volgens de raad zou, indien bij de situering van het bouwvlak van [appellant sub 2] zou worden uitgegaan van de buitenste lijnen van de bestaande bebouwing, een buitenproportioneel groot bouwvlak ontstaan. Volgens de raad is de bij recht toegestane inhoud van de woning op het perceel teruggebracht van 1.250 m³ onder het voorheen geldende plan naar ruim 1.200 m³ onder het voorliggende plan. Dit is het gevolg van de verkleining van de bij recht maximaal toegestane nokhoogte van de voorheen geldende 15 m tot de bij het voorliggende plan opgenomen 9m, welke verkleining verband houdt met de omstandigheid dat geen van de woningen in de dorpsrand Bruggen hoger is dan 9,5 m, zodat 15 m geen passende hoogte wordt geacht, aldus de raad. Bovendien schept het plan volgens de raad de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning voor afwijking van bij het plan aan te geven regels te verlenen ten behoeve van een vermeerdering van de bij recht toegestane maten van ten hoogste 10%.
Indien [appellant sub 2] de bestaande woning en schuur wil slopen om een nieuwe woning op te richten, kan het bouwvlak worden aangepast, aldus de raad.
Voor de woningen aan de straat Bruggen acht de raad voorts een minimale afstand van 15 m tot de groene geledingzone nodig om de directe relatie met en oriëntatie op het dijklint Bruggen te versterken. Uitbreiding van de bouwvlakken die zien op gronden aan de straat Bruggen in de richting van de groene geledingzone zou voorts betekenen dat teveel bouwmassa mogelijk wordt gemaakt, aldus de raad.
2.4.2. De bebouwing op het perceel van [appellant sub 2] ligt verspreid over het perceel, op gronden met de bestemming "Wonen-1".
De woning van [appellant sub 2] ligt op gronden met de aanduiding "bouwvlak" waar bij recht een maximale goot- en nokhoogte zijn toegestaan van onderscheidenlijk 4 m en 9 m. De gebouwen die de raad aanmerkt als schuur hebben een oppervlakte van 135 m² en liggen op gronden met de aanduiding "bouwvlak" waar bij recht een maximale goot- en nokhoogte zijn toegestaan van onderscheidenlijk 3,5 m en 9 m. In totaal drie bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 63,5 m² staan op gronden met de bestemming "Wonen-1" waaraan niet de aanduiding "bouwvlak" is toegekend.
2.4.3. Ingevolge artikel 15, lid 15.2.3, van de planregels, voor zover thans van belang, mogen op gronden met de bestemming "Wonen-1" op het erf bouwwerken geen gebouwen zijnde en bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, ten dienste van de bestemming. Daarbij dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
(…)
g. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m² mag het in lid 15.2.3 onder f geregelde gezamenlijke grondoppervlak worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m²;
(…)
Ingevolge artikel 15, lid 15.2.2, onder a, dienen hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1, lid 1.30, wordt onder het begrip "erf" verstaan de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming.
Ingevolge artikel 1, lid 1.22, wordt onder het begrip "bouwperceel" verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
2.4.4. Gelet op de definitie van het begrip "erf" in de planregels, welke definitie als "bouwvlak" aangeduide gronden uitsluit van het erf, en gelet op de omvang van het bouwperceel van [appellant sub 2] en de situering van het bouwvlak, maakt het plan op dit perceel een oppervlakte van in totaal 100 m² aan bijgebouwen mogelijk op de gronden die niet zijn aangeduid als "bouwvlak", terwijl ter plaatse feitelijk een oppervlakte aan bijgebouwen aanwezig is van 63,5 m², zodat het plan op dit punt nog ruimte voor uitbreiding biedt.
Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 4] en [locatie 1] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat op de percelen [locatie 4] en 46 sprake is van een grotere oppervlakte aan buiten het bouwvlak gelegen bestaande bijgebouwen dan 100 m², hetgeen [appellant sub 2] heeft erkend. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Gelet op het vorenstaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan opgenomen regeling voor bijgebouwen op het perceel van [appellant sub 2] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.4.5. Gelet op de omstandigheid dat de hoogte van de bestaande bebouwing aan de dorpsrand Bruggen niet meer bedraagt dan 9,5 m, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om in aansluiting daarop bij recht een maximale bouwhoogte op het perceel van [appellant sub 2] toe te staan van 9 m.
Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 4] en [locatie 1] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat op die percelen sprake is van relatief kleine woningen, waar de verkleining van de maximaal toegestane nokhoogte tot 9 m tot gevolg zou hebben dat het plan ter plaatse slechts woningen zou toelaten met een geringe woninginhoud indien het bouwvlak strak om de bestaande woningen zou worden gelegd, zodat voor deze woningen is voorzien in een toegestane woninginhoud van ongeveer 1.250 m³. De raad heeft onderbouwd dat dit anders ligt bij [appellant sub 2], nu de toegestane woninginhoud ter plaatse ongeveer 2.400 m³ zou bedragen indien het door [appellant sub 2] bepleite, ruimere bouwvlak zou worden opgenomen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Voor zover [appellant sub 2] onder verwijzing naar de afstand tussen bouwvlakken en de groene geledingzone in het plangebied betoogt dat deze afstand voor de percelen aan de straat Bruggen dient te worden verkleind, heeft de raad er op gewezen dat het aanhouden van een afstand van 10 m zou leiden tot een ongewenste toename van de bouwmogelijkheden en een aantasting van de relatie tussen de woning en het dijklint Bruggen, hetgeen niet het geval is bij de door [appellant sub 2] aangehaalde locaties. Gelet hierop ziet de Afdeling ook op dit punt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Nu [appellant sub 2] voorts geen concrete plannen voor nieuwbouw van een woning ter vervanging van zijn huidige woning naar voren heeft gebracht, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om ten behoeve van het perceel van [appellant sub 2] een bouwvlak op te nemen dat is gebaseerd op de feitelijk aanwezige bebouwing.
2.5. [appellant sub 2] betoogt daarnaast dat het plan voor zijn perceel [locatie 2] ten onrechte naast de in het plan opgenomen mogelijkheden voor woningbouw niet bij recht een extra woning toelaat, dan wel dat een extra wijzigingsbevoegdheid had moeten worden opgenomen ten behoeve van een woning ter plaatse. De raad stelt zich volgens [appellant sub 2] ten onrechte op het standpunt dat uit de Nota van Uitgangspunten volgt dat voor een dergelijke ontwikkeling een perceel over de gehele diepte 25 m breed moet zijn. Bij de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden voor woningen tussen de percelen [locatie 3] en 40 en Bruggen 35 en 39 is van dit uitgangspunt afgeweken, zo betoogt [appellant sub 2]. Bovendien bedraagt de afstand tussen [locatie 2] en [locatie 1] ongeveer 100 m, zo voert [appellant sub 2] aan.
2.5.1. De raad acht het onwenselijk om, naast een bestemming bij recht voor de bestaande woning van [appellant sub 2] en een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een tweede woning, nog een woning op het perceel van [appellant sub 2] toe te staan, omdat de extra toegelaten erfbebouwing zou leiden tot een toename van bouwmassa met negatieve gevolgen voor de openheid ter plaatse. Een minimale perceelsbreedte van 25 m is volgens de Nota van Uitgangspunten vereist om de openheid en zichtlijnen van de straat Bruggen te waarborgen, aldus de raad.
2.5.2. In de Nota van Uitgangspunten is voor het mogelijk maken van aanvullende bebouwing onder meer de volgende ruimtelijke randvoorwaarde geformuleerd:
"Percelen met een minimale breedte van circa 50-70 m mogen worden gesplitst ten behoeve van een tweede woning. Als uitgangspunt geldt dat de minimale breedte van een woonperceel 25 m bedraagt indien de woning met de kopse zijde aan Bruggen is gesitueerd en 35 m indien de woning met de lange zijde aan Bruggen is gesitueerd."
In de Nota van Uitgangspunten staat voorts dat wordt voorgesteld het gemeentelijke bosperceel tussen [locatie 2] en [locatie 1] te handhaven.
2.5.3. Vaststaat dat het perceel van [appellant sub 2], na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de realisering van een tweede woning op zijn perceel, ongeveer 35 m breed is aan de zijde van Bruggen en ongeveer 42 m aan de achterzijde van het perceel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich onder verwijzing naar de Nota van Uitgangspunten in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de breedte van het perceel na realisering van een tweede woning te gering is om verdere splitsing van het perceel ten behoeve van woningbouw mogelijk te maken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Nota van Uitgangspunten aldus moet worden uitgelegd dat percelen over de gehele diepte moeten voldoen aan de in deze nota voorgeschreven breedtematen, ter behoud van de doorzichten vanaf Bruggen. Dat de achterzijde van het perceel breder is dan de zijde die aan Bruggen is gelegen, zoals [appellant sub 2] heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande dan ook niet af.
Wat betreft de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw die is opgenomen voor de gronden tussen de percelen Bruggen 35 en 39 heeft de raad er op gewezen dat daar voldoende ruimte bestaat om kavels met een minimale breedte van 25 meter te realiseren. Wat betreft de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw die is opgenomen voor gronden tussen de percelen [locatie 3] en 40 heeft de raad er op gewezen dat de wijzigingsbevoegdheid ziet op gronden met een breedte van 15 m, maar dat aan weerszijden van de kavel ruimte is voor een strook grond met een breedte van 5 m die onbebouwd blijft, zodat ook hier is uitgegaan van een minimale kavelbreedte van 25 m. Anders dan bij de gronden van [appellant sub 2] het geval is, liggen direct naast de gronden waarvoor de bedoelde wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen geen gronden met een bosperceel dat de raad wenst te behouden. Als gevolg daarvan is ten oosten van het perceel van [appellant sub 2] geen ruimte voor een extra woning in overeenstemming met de in de Nota van Uitgangspunten gestelde voorwaarden en is in zoverre sprake van een andere situatie dan bij de gronden waarvoor de door [appellant sub 2] bedoelde wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, in aanmerking genomen de aan hem toekomende beleidsvrijheid bij het toekennen van bestemmingen, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door [appellant sub 2] bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
2.7. [appellant sub 3] en anderen voeren als procedureel bezwaar aan dat in strijd met het vermelde in een raadsvoorstel van 5 juli 2005 geen concept voor een ruimtelijk plan is voorgelegd aan de bewoners van de Garstlandweg.
2.7.1. In het vorenbedoelde raadsvoorstel van 5 juli 2005 staat onder het kopje "Communicatie en proces" onder meer het volgende:
"Na de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten voor de dorpsrand Bruggen zal er overleg worden gevoerd met alle betrokken initiatiefnemers. Er zal een concept-ruimtelijk plan worden opgesteld waarbij niet alleen aandacht is voor de inpassing van de nieuwe woningen maar tevens voor de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Dit plan zal worden gepresenteerd aan alle eigenaren en bewoners in en om het plangebied. Indien er voldoende draagvlak is voor dit plan zal er een juridische vertaling worden gemaakt in de vorm van een bestemmingsplan. Het voorontwerp-bestemmingsplan zal naar verwachting in het 1e kwartaal van 2006 in procedure worden gebracht. (…)"
2.7.2. De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wro de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. De procedure met betrekking tot het concept-ruimtelijk plan waar [appellant sub 3] en anderen op doelen, maakt hiervan geen onderdeel uit. Mogelijke onregelmatigheden in die procedure kunnen daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het procedurele bezwaar van [appellant sub 3], wat daarvan ook zij, kan derhalve geen aanleiding geven voor vernietiging van het bestemmingsplan.
2.8. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat in het verleden op grond van stedenbouwkundige en landschappelijke argumenten geen bebouwing was toegestaan aan de Oosteinderweg, tegenover hun woningen, terwijl daar nu wel een vrijstaande woning mogelijk wordt gemaakt. Het onderzoek dat zou worden verricht naar de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen ter plaatse hebben [appellant sub 3] en anderen nooit ontvangen, zo voeren zij aan.
2.8.1. Volgens de raad kunnen [appellant sub 3] en anderen uit de omstandigheid dat in het verleden in een concept voor de Nota van uitgangspunten geen bebouwing aan de Oosteinderweg mogelijk werd geacht geen rechten ontlenen en is de uiteindelijk vastgestelde Nota bepalend. De vastgestelde versie van die nota sluit bebouwing ter plaatse niet zonder meer uit, maar staat bebouwing langs de Oosteinderweg uitsluitend toe indien dit niet ten koste gaat van het karakter van de zuidoostelijke entree van de Overlaet en het prominente zicht op de historische bedijking langs Bruggen. De resultaten van het door [appellant sub 3] en anderen bedoelde stedenbouwkundige onderzoek is beschreven in paragraaf 4.3.1.7 van de plantoelichting, aldus de raad. Uit dit onderzoek is volgens de raad gebleken dat het mogelijk is om één woning in te passen aan de Oosteinderweg.
2.8.2. In paragraaf 4.3.1.7 van de plantoelichting staat vermeld onder welke ruimtelijke randvoorwaarden de ontwikkeling van een vrijstaande woning kan worden toegelaten zonder dat dit ten koste gaat van de karakteristiek van de zuidoostelijke entree van De Overlaet. [appellant sub 3] en anderen hebben doordat het plan ter inzage heeft gelegen dan ook kennis kunnen nemen van de resultaten van het stedenbouwkundige onderzoek naar de aanvaardbaarheid van woningbouw aan de Oosteinderweg. De gronden waarvoor de mogelijkheid om een woning te realiseren aan de Oosteinderweg is opgenomen, liggen op een afstand van meer dan 30 m tot de woningen van [appellant sub 3] en anderen. Zij hebben in beroep niet onderbouwd waarom de raad zich, in weerwil van het vermelde in paragraaf 4.3.1.7 van de plantoelichting, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijkheid voor de bouw van een vrijstaande woning op die locatie aanvaardbaar kan worden geacht. De enkele omstandigheid dat het een ontwikkeling betreft die in het verleden niet werd voorgestaan vormt geen aanleiding voor een zodanig oordeel, nu de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden kan vaststellen.
2.9. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door hen bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.10. [appellant sub 4] betoogt dat het plan ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid bevat ten behoeve van een woning op zijn perceel [locatie 4], terwijl hem in het verleden van gemeentelijke zijde is medegedeeld dat splitsing van het perceel mogelijk was en hij in verband hiermee gemeentelijke gronden heeft aangekocht. Voorts blijkt niet dat is voldaan aan een latere gemeentelijke toezegging om het verzoek om splitsing alsnog te bestuderen, zo betoogt [appellant sub 4]. Daarnaast voert hij aan dat opmerkingen van hem door de raad ten onrechte zijn opgevat als bezwaren tegen splitsing van zijn perceel, nu het slechts ging om bezwaren tegen de voorgenomen wijze van splitsing.
[appellant sub 4] voert aan dat bovendien voor alle percelen aan Bruggen de mogelijkheid tot bouw van een tweede woning in het plan is opgenomen, waaronder het perceel Bruggen 38, dat van gelijke grootte is als het perceel [locatie 4].
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gemeentelijke voorstel voor de inrichting van het perceel [locatie 4] ertoe strekte dat het bestaande architectenkantoor op dat perceel zou worden gesloopt en naar de achterzijde van het perceel zou worden verplaatst, waarna op de oude locatie van het kantoor ruimte zou vrijkomen voor een woning. [appellant sub 4] heeft dat voorstel afgewezen en kwam vervolgens met een tegenvoorstel waarbij het architectenkantoor behouden zou blijven op de huidige locatie en twee nieuwe woningen zouden mogen worden opgericht. Omdat dit tegenvoorstel teveel bouwmassa mogelijk zou maken, is daarmee niet ingestemd, aldus de raad. Uiteindelijk is een stedenbouwkundig aanvaardbare oplossing gevonden door ten behoeve van de zoon van [appellant sub 4] een woning toe te staan aan de Oosteinderweg, waardoor het architectenkantoor behouden zou kunnen blijven, aldus de raad. Om die woning mogelijk te maken zijn gemeentelijke gronden aangekocht en uit de koopovereenkomst blijkt niet dat naast deze bouwmogelijkheid bij recht nog sprake zou zijn van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van nog een woning, aldus de raad. Ook uit de overeengekomen verkoopprijs voor de gronden waaraan [appellant sub 4] een wijzigingsbevoegdheid wenst te zien toegekend blijkt dat niet is beoogd nog een woning mogelijk te maken, aldus de raad.
2.10.2. [appellant sub 4] woont aan [locatie 3], direct ten noordoosten van het perceel [locatie 4], waar zijn architectenkantoor is gevestigd. [appellant sub 4] heeft als bijlage bij zijn beroep onder meer een concept van het gemeentelijke stuk "Verkavelingsvoorstel dorpsrand Bruggen nieuwbouw familie [appellant sub 4]/ [locatie 3 en 4]" uit april 2006 gevoegd. In dit stuk staat onder het kopje "Uitwerking ruimtelijke uitgangspunten nieuwbouw hoek [locatie 3 en 4]-Oosteinderweg" onder meer het volgende vermeld:
"Op basis van de ruimtelijke kaders uit de Nota van Uitgangspunten is een stedenbouwkundige uitwerking gemaakt voor de dorpsrand Bruggen. Deze uitwerking geeft inzicht in de ruimtelijke inpassing van een nieuwe woning en vervangende bedrijfsruimte op de hoek van Bruggen met de Oosteinderweg.
De locatie op de hoek van Bruggen met de Oosteinderweg betreft een bijzondere locatie: het is zowel onderdeel van het historische dijklint Bruggen als de entree tot het zuidoostelijke deel van de woonwijk De Overlaet. Op de hoek staat het architectenbureau van dhr. [appellant sub 4] ([locatie 4]) dat wordt ontsloten vanaf de Oosteinderweg. Even verderop aan de dijk staat het woonhuis van de familie [appellant sub 4] ([locatie 3]).
De locatie [locatie 3 en 4] betreft de percelen 1781 en 1782. Daarnaast is er nog een strook grond van de gemeente 's-Hertogenbosch in eigendom [lees: gebruik] als tuin. Een ander gedeelte van het gemeentelijke terrein aan de Oosteinderweg is in gebruik als paardenweide.
Voorgesteld wordt een gedeelte van het gemeentelijk eigendom langs de Oosteinderweg te verkopen aan de familie [appellant sub 4]. Het gaat daarbij grofweg om het gebied dat thans al in gebruik is als tuin en het zuidelijke gedeelte van de paardenweide. Het perceel dat op deze wijze ontstaat, heeft een breedte van circa 46 m langs Bruggen, uitlopend tot ruim 60 m in de richting van de Overlaet. Deze breedte is voldoende om te kunnen splitsen in twee woonpercelen van circa 25 m breed. Om meer recht te doen aan de lintbebouwing langs Bruggen wordt voorgesteld de bestaande bedrijfsruimte te vervangen door een vrijstaande woning georiënteerd en ontsloten op Bruggen. Nieuwe bedrijfsbebouwing kan worden gerealiseerd langs de Oosteinderweg, op voldoende afstand van de groene geledingszone."
2.10.3. De inhoud van het verkavelingsvoorstel bevestigt naar het oordeel van de Afdeling de door de raad geschetste gang van zaken dat aanvankelijk sprake is geweest van het opnemen van een bouwmogelijkheid voor een woning op het perceel [locatie 4], waarbij het architectenkantoor zou worden verplaatst naar gronden aan de Oosteinderweg ten noordwesten van de bestaande locatie van het kantoor. Van belang hierbij is dat in het verkavelingsvoorstel wordt gesproken over "een nieuwe woning" dan wel "de nieuwe woning" en niet over twee nieuwe woningen. Redelijkerwijs kan niet worden betwijfeld dat met het in het verkavelingsvoorstel beschreven perceel met een breedte van ongeveer 46 m langs Bruggen dat voldoende werd geacht om te splitsen in twee woonpercelen van circa 25 m breed, het perceel [locatie 3 en 4] werd bedoeld, waarbij één van de twee woonpercelen zag op het bestaande woonkavel [locatie 3]. Ook uit de kaart bij het verkavelingsvoorstel wordt aannemelijk dat de lezing van de raad dat hij aanvankelijk één nieuwe woning mogelijk zou maken op het perceel [locatie 4] waarbij vervangende bedrijfsruimte mogelijk zou worden gemaakt aan de Oosteinderweg, juist is. Voorts heeft de raad als bijlage bij zijn verweerschrift een overeenkomst van 5 november 2009 tot verkoop van gemeentelijke gronden aan [appellant sub 4] en onder meer zijn zoon gevoegd, waaruit blijkt dat de gronden die deel uitmaken van het perceel [locatie 4] niet aan [appellant sub 4] zijn verkocht met als oogmerk dat ter plaatse de bouw van een woning mogelijk zou worden gemaakt, doch dat deze gronden zouden worden gebruikt als weg en/of tuin.
Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling over het betoog van [appellant sub 4] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zonder meer zou voorzien in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw op het perceel [locatie 4]. De raad heeft dan ook niet gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel door in de weigering van [appellant sub 4] om zijn architectenkantoor te verplaatsen naar gronden aan de Oosteinderweg aanleiding te zien om de aanvankelijk op het perceel [locatie 4] voorziene woning mogelijk te maken op die gronden aan de Oosteinderweg en voor het perceel [locatie 4] een bestemmingsregeling op te nemen die behoud van het architectenkantoor mogelijk maakt, maar niet de door [appellant sub 4] gewenste wijzigingsbevoegdheid.
2.10.4. Voor zover [appellant sub 4] onder verwijzing naar gronden naast het perceel Bruggen 38 betoogt dat daar wel de bouw van een woning is toegestaan, heeft de raad er op gewezen dat deze gronden niet van het perceel Bruggen 38 zijn afgesplitst, maar een zelfstandige kavel vormen. Zowel deze gronden als het perceel Bruggen 38 zijn voorts ongeveer 30 m breed, zodat ze een gezamenlijke breedte hebben van ongeveer 60 m, waarmee wordt voldaan aan de minimale kavelbreedte zoals genoemd in de Nota van Uitgangspunten, aldus de raad. Het perceel [locatie 3 en 4] voldoet met een breedte van ongeveer [locatie 1] m niet aan de minimale kavelbreedte om voor splitsing in aanmerking te komen. Daarnaast zou volgens de raad met het realiseren van een woning aan [locatie 3] de openheid verdwijnen en het gebied te vol komen te staan.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Gelet op de hiervoor weergegeven wijze waarop de raad ertoe is gekomen een woonbestemming aan de gronden aan de Oosteinderweg toe te kennen en niet de door [appellant sub 4] gewenste wijzigingsbevoegd op het perceel [locatie 3 en 4] kan het betoog van [appellant sub 4] dat van gemeentelijke zijde sprake is geweest van gebrekkige communicatie en een onzorgvuldige handelwijze naar het oordeel van de Afdeling niet worden gevolgd. Dit betoog geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het door [appellant sub 4] bestreden plandeel onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.
2.11. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door hen bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
Proceskosten
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk, behoudens voor zover dit beroep zich richt tegen de ten opzichte van het ontwerpplan doorgevoerde wijziging om gronden die hij in gebruik heeft als parkeerplaats bij zijn garagebedrijf en waaraan in het ontwerpplan de bestemmingen "Groen" dan wel "Wonen" waren toegekend, in het vastgestelde plan te bestemmen als "Bedrijf" met de aanduidingen "garage" en "specifieke bouwaanduiding - onbebouwd";
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] geheel, en het beroep van [appellant sub 1] voor het overige, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
528.