201112411/1/A2.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 oktober 2011 in zaak nr. 10/7048 in het geding tussen:
de erven van [wederpartij] (hierna: de erven)
Bij besluit van 22 september 2010 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [wederpartij] over 2009 vastgesteld op € 200,00 en € 89,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [wederpartij] over 2009 op nihil vastgesteld en € 706,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de Belastingdienst de door de erven daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de erven daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 december 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 december 2011.
De erven hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen bij brieven van 27 februari 2012 en 1 maart 2012 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder inkomensgegeven het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge het vijfde lid wordt bij overlijden van de belanghebbende, zijn partner, of een medebewoner, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen van de overledene berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, eerste onderdeel, van de Awr wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen onder inkomensgegeven verstaan, indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
2.2. Op 15 mei 2009 is [wederpartij] overleden. De Belastingdienst heeft het toen door de Inspecteur vastgestelde verzamelinkomen van [wederpartij] herleid naar een maandinkomen en vervolgens naar een jaarinkomen door het te vermenigvuldigen met 12/5. Omdat het op die wijze berekende toetsingsinkomen geen aanspraak op huurtoeslag en een lagere aanspraak op zorgtoeslag gaf, heeft de Belastingdienst de huurtoeslag vastgesteld op nihil en de zorgtoeslag op een lager bedrag vastgesteld en de teveel uitbetaalde voorschotten huur- en zorgtoeslag teruggevorderd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst ten onrechte een toetsingsinkomen van € 9.756,00 en niet het in de definitieve aanslag inkomstenbelasting opgenomen verzamelinkomen over 2009 van € 9.040,00 heeft gehanteerd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitkomst van het herleiden van het genoten inkomen naar een jaarinkomen een zo nauwkeurig mogelijke afspiegeling te zijn van het inkomen over maanden dat [wederpartij] nog leefde. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat vanwege het overlijden van [wederpartij] vakantiegelden zijn uitgekeerd die onderdeel zijn van het door de Inspecteur vastgestelde verzamelinkomen. Bij het tijdsevenredig herleiden van het toetsingsinkomen naar een jaarinkomen is deze eenmalige jaarlijkse uitkering van vakantiegelden eveneens herleid naar een jaarinkomen, met als gevolg dat geen aanspraak bestaat op huurtoeslag en een lagere aanspraak op zorgtoeslag. Volgens de rechtbank dienen slechts de vakantiegelden voor zover toe te rekenen aan de maanden dat zij in 2009 nog leefde te worden meegerekend en te worden herleid naar een jaarinkomen.
2.3. Niet meer in geschil is dat het door de Inspecteur vastgestelde verzamelinkomen € 9.040,00 bedraagt.
2.4. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat moet worden uitgegaan van het door de Inspecteur vastgestelde verzamelinkomen. Nu dit ziet op vijf maanden, is het jaarinkomen op juiste wijze tijdsevenredig herleid door het verzamelinkomen met 12/5 te vermenigvuldigen, aldus de Belastingdienst.
2.4.1. Uit artikel 8, eerste lid, van de Awir vloeit voort dat het inkomensgegeven, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, eerste onderdeel, van de Awr, als uitgangspunt geldt voor de bepaling van het toetsingsinkomen van [wederpartij]. Het verzamelinkomen van € 9.040,00 is derhalve het toetsingsinkomen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Awir. Ingeval een belanghebbende komt te overlijden, moet ingevolge artikel 8, vijfde lid, van de Awir het aldus bepaalde toetsingsinkomen tot een jaarinkomen worden herleid. De Belastingdienst heeft het toetsingsinkomen van € 9.040,00 daarom terecht herleid naar een jaarinkomen door het te vermenigvuldigen met 12/5. Daarbij zijn geen correcties aangebracht in verband met het incidentele karakter van de uitkering van de vakantiegelden. Zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011 in zaak nr.
201105379/1/H2is deze benadering juist.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. Nu echter, in verband met hetgeen onder 2.3 van deze uitspraak is overwogen, de beslissing van de rechtbank juist is, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012