201108730/1/A2.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Weiteveen, gemeente Emmen,
het College voor zorgverzekeringen (hierna: het Cvz), thans: de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb),
verweerder.
Bij besluit van 2 augustus 2010 heeft het Cvz het verzoek van [appellant] om een verklaring te verstrekken als bedoeld in als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: het Besluit), afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft het Cvz het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 25 februari 2011 beroep ingesteld, ingekomen bij het Cvz op 1 maart 2011. Het Cvz heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de rechtbank Assen. Deze rechtbank heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 7 augustus 2008 en 13 augustus 2011.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2012, waar [appellant] in persoon is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ) is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is.
Ingevolge het vierde lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden. In die algemene maatregel van bestuur kan aan het Cvz worden opgedragen op een aanvraag van een belanghebbende die bij de algemene maatregel van bestuur van de verzekering ingevolge deze wet is uitgezonderd, een verklaring af te geven dat hij niet verzekerd is.
Het Besluit bevat de algemene maatregel van bestuur als hier bedoeld.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Besluit is niet verzekerd op grond van de AWBZ de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Ingevolge het zesde lid geeft, tot 26 februari 2011 het Cvz en na 26 februari 2011 de Svb, op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Een verordening als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Besluit is Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen.
Ingevolge artikel 27 krijgt de rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, waaronder de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde Lid-Staat, eventueel met inachtneming van bijlage VI, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze Lid-Staat.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, is het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voor zover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde Lid-Staat komen.
Ingevolge artikel 97, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a en b, van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, wordt verordening (EG) nr. 883/2004 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt ze in werking op 1 mei 2010.
Een verordening als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Besluit is evenzeer Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004 L166).
Ingevolge artikel 23, ontvangt degene die een pensioen of pensioenen ontvangt krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten, waaronder de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene woont, en die recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving in de lidstaat van de woonplaats, net als zijn gezinsleden deze verstrekkingen van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan alsof de betrokkene een pensioengerechtigde is aan wie alleen pensioen verschuldigd is krachtens de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats.
Ingevolge artikel 87, achtste lid, blijft, indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van Titel II van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen is, de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, maar in elk geval niet langer dan 10 jaar te rekenen vanaf de toepassingsdatum van deze verordening, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is.
Ingevolge artikel 90, eerste lid, wordt Verordening (EEG) nr. 1408/71 met ingang van de toepassingsdatum van deze Verordening ingetrokken.
Ingevolge artikel 91 treedt deze Verordening in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Ze is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de toepassingsverordening.
2.2. Anders dan de Svb heeft aangevoerd, maakt de omstandigheid dat de Svb bij het op 15 maart 2011 in werking getreden Besluit van 26 februari 2011, inhoudende wijziging van het Besluit in verband met het overdragen van de bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing van de verzekeringsplicht AWBZ aan de Svb, bevoegd is geworden om een verklaring af te geven als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit en dat is bepaald dat door het Cvz voor de inwerkingtreding van het Besluit van 26 februari 2011 afgegeven verklaringen worden aangemerkt als door de Svb afgegeven verklaringen, niet dat de rechtbank in plaats van de Afdeling bevoegd is om van het beroep van [appellant] kennis te nemen. Ingevolge artikel XIA van de op 15 maart 2011 in werking getreden Wet van 26 februari 2011 tot wijziging van de AWBZ en de Zvw, houdende maatregelen tot opsporing en verzekering van personen die ondanks hun verzekeringsplicht geen zorgverzekering hebben en beperking van het aantal zorgverzekeringen tot één per verzekeringsplichtige (opsporing en verzekering onverzekerden en zorgverzekering), beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op beroepen inzake een beschikking als bedoeld in artikel 5, vierde lid, tweede volzin van de AWBZ, zoals die volzin luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B. De Afdeling is derhalve bevoegd om van het beroep van [appellant] kennis te nemen.
2.3. [appellant] heeft bij aanvraagformulier, door hem ondertekend op 26 mei 2010, verzocht om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit. Hij heeft op dit aanvraagformulier aangegeven dat hij per 1 oktober 2009 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (hierna: de AOW) ontvangt en dat hij een Duitse "Rente" ontvangt. Bij besluit van 10 juni 2010 heeft het Cvz de gevraagde verklaring afgegeven voor de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2009.
Bij brief van 24 juni 2010 heeft [appellant] verzocht om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit, voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 2 augustus 2010 heeft het Cvz dit verzoek afgewezen, omdat [appellant] per 1 oktober 2009 een AOW-pensioen ontvangt en hij daarom per die datum verzekeringsplichtig is voor de Zorgverzekeringswet (hierna: de Zvw) en de AWBZ.
Het Cvz heeft zich in het besluit op bezwaar van 14 februari 2011 op het standpunt gesteld dat nu [appellant] ingezetene is van Nederland en zowel in Nederland als in Duitsland een "Rente" ontvangt, uit artikel 27 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 volgt dat hij verzekerd is krachtens de AWBZ en de Zvw. Volgens het Cvz komen de kosten dan ten laste van het woonland en is dat land ingevolge artikel 33 van deze verordening uitsluitend bevoegd om premie te heffen overeenkomstig het eigen stelsel.
2.4. [appellant] betoogt dat het Cvz ten onrechte zijn verzoek om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit per 1 oktober 2009 voor onbepaalde tijd, heeft afgewezen. [appellant] voert daartoe aan dat uit artikel 87 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 volgt, dat de oude situatie, waarbij zijn Nederlandse zorgverzekeraar de kosten vergoed krijgt van de Duitse zorgverzekeraar, blijft voortduren. Volgens hem blijkt dit ook uit informatie van de Svb over de invloed van de Duitse "Rente" op de heffing van de Nederlandse inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen, de Zvw en de inkomstenbelasting in Duitsland. [appellant] voert verder aan dat verzekering voor de AWBZ voor hem een financieel nadeel met zich brengt van € 403,56 per jaar.
2.4.1. Ingevolge artikel 87, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 blijft, ingeval een persoon is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon krachtens Titel II van Verordening (EEG) nr. 1408/71 is onderworpen, de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt. Anders dan [appellant] aanvoert, is de reikwijdte van dit artikel beperkt tot het bepalen van de toepasselijke wetgeving. Uit deze bepaling vloeit voort dat ingeval het toepasselijke recht wijzigt door Verordening (EG) nr. 883/2004, onder bepaalde omstandigheden de oude Verordening (EEG) nr. 1408/71 blijft gelden. Ingeval van [appellant] is van een dergelijke wijziging geen sprake. Uit zowel artikel 27 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 als artikel 23 van (EG) Verordening nr. 883/2004 vloeit namelijk voort dat degene die ingezetene is van een lidstaat en daar pensioen ontvangt, onderworpen is aan de wetgeving van die lidstaat. Nu [appellant] ingezetene is van Nederland en zowel in Nederland als in Duitsland een pensioen ontvangt, is hij in Nederland verzekerd krachtens de AWBZ en de Zvw.
Voor zover [appellant] aanvoert dat hij aan de door hem ingediende informatie het vertrouwen kon ontlenen, dat hij de verklaring als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit voor onbepaalde tijd zou ontvangen, slaagt dit niet. In die informatie staat vermeld dat in Nederland wonenden na hun 65e jaar verplicht verzekerd zijn voor de AWBZ en dat de mogelijkheid bestaat om te worden vrijgesteld van de AWBZ ingeval uitsluitend een Duitse "Rente" wordt ontvangen. Nu [appellant] ook een ouderdomspensioen ingevolge de AOW ontvangt, voldoet hij niet aan de in die informatie gestelde voorwaarden, zodat hij er niet op kon vertrouwen dat aan hem de hiervoor bedoelde verklaring zou worden verstrekt.
Dat [appellant] financieel nadeel ondervindt, maakt niet dat de Svb hem alsnog een verklaring had moeten verstrekken. Artikel 21, eerste en zesde lid, van de AWBZ laat de Svb niet de ruimte om de betrokkene, die niet voldoet aan hetgeen daarin is bepaald, desalniettemin een verklaring te verstrekken.
Uit het vorenstaande volgt dat het betoog van [appellant], dat het Cvz ten onrechte heeft geweigerd hem een verklaring af te geven als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit, faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012