ECLI:NL:RVS:2012:BW4498

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108716/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor geitenmelkstal in Ambt Delden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin het beroep van [appellant A] en anderen tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente ongegrond werd verklaard. De bouwvergunning, verleend op 27 augustus 2010, betreft de oprichting van een geitenmelkstal op een perceel in Ambt Delden. De appellanten, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met de stelling dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, omdat zij zicht hebben op het beoogde bouwwerk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afstand tussen de percelen en de bouwhoogte van de stal zodanig is dat de appellanten niet rechtstreeks in hun belang worden geschaad, en heeft hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor een deel en ongegrond voor een ander deel.

In hoger beroep hebben de appellanten hun bezwaren herhaald, onder andere met verwijzing naar artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op respect voor privéleven wordt beschermd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de vrees voor luchtvervuiling door geitenmeststofdeeltjes niet voldoende is onderbouwd en dat de vergunning voor de inrichting pas kan worden verleend na een aparte milieuvergunning. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen schending van het EVRM is, omdat er voldoende rechtsmiddelen beschikbaar zijn voor de appellanten om hun rechten te beschermen.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van [appellant A] en anderen af. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 mei 2012.

Uitspraak

201108716/1/A1.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en anderen, allen wonend te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 juli 2011 in zaak nr. 10/1284 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een (geiten)melkstal op het perceel [locatie] te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente.
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het college het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar, voor zover gemaakt door [appellant B] en [appellante C], [appellant D] en [appellant E], [appellant F] en [appellant G], [appellant H] en [appellant I] en [appellant J] en [appellant K], niet-ontvankelijk en voor zover gemaakt door [appellant A] en [appellant L], [appellant M], [appellant N] en [appellant O], [appellant P] en [appellant Q], [appellant R] en [appellant S], ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 2 en 8 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2012, waar [appellant A] en anderen, in de persoon van [appellant A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Braamhaar, zijn verschenen. Tevens is verschenen [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door F. Kurhorst en mr. G.L.C.C. van den Waardenburg, advocaat te Nijmegen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op het oprichten van een stal van 200 m lang, 40 m breed en 11,5 m hoog ten behoeve van een geitenhouderij op het perceel.
2.2. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het bezwaar voor zover gemaakt door [appellant B] en [appellante C], [appellant D] en [appellant E], [appellant F] en [appellant G], [appellant H] en [appellant I] en [appellant J] en [appellant K], terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voeren zij aan dat voornoemde personen vanaf hun eigen percelen, gelegen op 660 m of meer van de plaats waar het bouwplan is voorzien, zicht hebben op het aldaar beoogde bouwwerk.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college voornoemde appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De omstandigheid dat zij vanaf hun perceel zicht hebben op het perceel en het aldaar beoogde bouwwerk, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat dit zicht, gelet op de afstand tussen de percelen en de bouwhoogte van het met het bouwplan voorziene bouwwerk, dermate gering van aard is, dat zij daardoor in dit geval niet rechtstreeks in hun belang worden geschaad.
Het betoog faalt.
2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onderdeel a, b, c, d, e, f en g van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, mag alleen en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien - zakelijk weergegeven - het bouwen waarop de aanvraag ziet niet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) of van de gemeentelijke bouwverordening voldoet, het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan, het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 is vereist en deze niet is verleend, het bouwen in strijd is met de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) of indien het bouwen een bouwplan betreft als bedoeld in 6.12, eerste lid, van de Wro en in strijd is met een exploitatieplan.
2.4. [appellant A] en anderen betogen dat het college door bouwvergunning te verlenen handelt in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daartoe voeren zij aan dat vervuiling van de lucht in de omgeving van het perceel met geitenmeststofdeeltjes als een ontoelaatbare inmenging in de door dat artikel beschermde rechten moet worden beschouwd.
2.4.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr.
201101494/1/H1), kan onder omstandigheden gezondheidsschade leiden tot aantasting van het in dit artikel bedoelde recht op respect voor het privéleven, familie en gezinsleven en de woning.
De oprichting van de geitenmelkstal, waarvoor bij besluit van 30 november 2010 bouwvergunning is verleend, leidt niet noodzakelijkerwijs tot het door [appellant A] en anderen gevreesde gevolg, nu de geitenmelkstal pas na verkrijging van de voor de inrichting krachtens de Wet milieubeheer te verlenen vergunning als zodanig in gebruik kan worden genomen. Om die reden is er geen grond voor het oordeel dat een schending van artikel 8, eerste lid, van het EVRM aan de orde is. Voorts is van belang dat de risico's voor de volksgezondheid ten gevolge van het oprichten van de geitenmelkstal dienen te worden beoordeeld in het kader van de voor de inrichting krachtens de Wet milieubeheer te verlenen vergunning.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Bouwbesluit niet onverbindend is voor zover daarin wordt verwezen naar de NEN-normen.
2.5.1. In de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011 in zaak nr.
201002804/1/H1is overwogen dat de omstandigheid dat NEN-normen, voor zover daarnaar in het Bouwbesluit wordt verwezen, geen vanwege het Rijk vastgestelde algemeen verbindende voorschriften als bedoeld in artikel 89, vierde lid van de Grondwet zijn, niet wegneemt dat de kenbaarheid daarvan niettemin verzekerd dient te zijn, daar deze NEN-normen door de verwijzing ernaar in het Bouwbesluit wel naar buiten werkende, de burgers bindende regels zijn. De wetgever heeft door middel van artikel 3 van de Woningwet de bindende kracht van deze normen bepaald.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Bouwbesluit, voor zover daarin wordt verwezen naar NEN-normen, onverbindend is. Het betoog faalt.
2.6. Het betoog van [appellant A] en anderen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het welstandadvies niet is ondertekend door een daartoe gemachtigd persoon kan, reeds nu een dergelijke eis niet volgt uit wet- of regelgeving, en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat het advies wat betreft de inhoud en totstandkoming daarvan gebreken vertoont, niet leiden tot het oordeel dat het college het niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
2.7. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat met de onderhavige procedure artikel 13 van het EVRM is geschonden.
2.7.1. Ingevolge artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
2.7.2. Zowel tegen een besluit om al dan niet bouwvergunning te verlenen als tegen een besluit om al dan niet milieuvergunning te verlenen staan rechtsmiddelen open waarbij [appellant A] en anderen de rechtmatigheid van die besluiten aan de orde kunnen stellen. Van onthouding aan [appellant A] en anderen van een effectief rechtsmiddel en daarom schending van artikel 13 van het EVRM is reeds hierom geen sprake. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding over te gaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zoals zij in dit verband hebben bepleit.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
407-713.