201203427/1/A3 en 201203427/2/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 29 maart 2012 in de zaken nrs. 12/822 en 12/820 in het geding tussen:
de burgemeester van Schouwen-Duiveland.
Bij besluit van 9 september 2011 heeft de burgemeester de aan [appellant] voor de exploitatie van twee horecainrichtingen, gelegen aan de [locatie 1 en 2] te Renesse, verleende vergunningen ingetrokken.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2012, verzonden op 30 maart 2012, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2012, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.F. Okma en D.J. Perquin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland 2010 (hierna: de Apv) kan een vergunning of ontheffing worden ingetrokken of gewijzigd, indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is in het belang of de belangen, ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist.
Ingevolge artikel 1:8 kan een vergunning of ontheffing door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
b. de openbare veiligheid;
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het vierde lid kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Ingevolge het vijfde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van die bepaling rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de horecainrichting is of zal zijn gelegen, de aard van het bedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse door de exploitatie reeds blootstaat of bloot zal komen te staan.
2.3. De burgemeester heeft zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit op het standpunt gesteld dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die intrekking in het belang van de openbare orde en veiligheid en omdat de woon- en leefsituatie in de buurt van de inrichtingen daardoor op ontoelaatbare wijze negatief wordt beïnvloed noodzakelijk maken. Daartoe heeft hij gesteld dat op 10 mei 2011 in de desbetreffende panden op de bovenverdieping een hennepkwekerij is aangetroffen, één ervan zeer recent ernstige brandschade had opgelopen en [appellant] als verantwoordelijke voor de gang van zaken in de panden onvoldoende toezicht heeft gehouden, waardoor de hennepkwekerijen konden worden aangelegd.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de burgemeester niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat intrekking van de exploitatievergunningen noodzakelijk is in het belang van de openbare orde. Exploitatievergunningen kunnen niet worden ingetrokken wegens persoonlijk handelen of nalaten van de houder. Voorts wist hij niet en hoefde hij niet te weten dat op de bovenverdiepingen hennepkwekerijen aanwezig waren en stroom werd afgetapt. Verder is hij op 28 maart 2012 door de politierechter van betrokkenheid bij de exploitatie van de hennepkwekerijen vrijgesproken, aldus [appellant].
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester bij de beoordeling niet mocht betrekken in hoeverre [appellant], op wiens naam de vergunningen zijn gesteld, verwijtbaar heeft gehandeld of nalatig is geweest ten aanzien van de aan het besluit ten grondslag gelegde omstandigheden.
Als huurder van de panden, waarin de horecainrichtingen werden geëxploiteerd en als houder van de exploitatievergunningen was [appellant] verantwoordelijk voor de gang van zaken in die panden. Dat hij, naar hij stelt, van oktober tot april niet in die panden aanwezig is geweest, doet aan die verantwoordelijkheid niet af. Het was aan hem om de maatregelen te treffen die nodig waren om die verantwoordelijkheid te dragen. De voorzieningenrechter heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat [appellant] wist, dan wel had kunnen weten dat in de door hem gehuurde panden hennepkwekerijen waren aangelegd en werden geëxploiteerd en in een van de panden daartoe een installatie werd aangebracht om stroom af te tappen. De gestelde vrijspraak door de politierechter, die dateert van na het besluit op bezwaar, laat die verantwoordelijkheid onverlet.
Zoals de voorzieningenrechter evenzeer terecht heeft overwogen, is er geen grond voor het oordeel dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de openbare orde door de exploitatie van de hennepkwekerijen en het uitblijven van optreden daartegen door [appellant] in het geding is en deze omstandigheden, die zich na verlening van de exploitatievergunningen hebben voorgedaan, intrekking van de vergunningen in het belang van de openbare orde noodzakelijk maken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2012