201109724/1/V2.
Datum uitspraak: 19 april 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2011 in zaken nrs. 11/24991, 11/24993, 11/24994 en 11/24995 in de gedingen tussen:
de minister voor Immigratie en Asiel.
Bij onderscheiden besluiten van 1 augustus 2011 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brieven, bij de Raad van State binnengekomen op 31 augustus 2011 en 1 september 2011, hoger beroepen ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2. De vreemdelingen hebben eerder, op 6 november 2009, aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij onderscheiden besluiten van 13 november 2009 zijn deze afgewezen. De vreemdelingen stellen vervolgens te zijn teruggekeerd naar hun land van herkomst. Op 22 juli 2011 hebben zij opnieuw aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De besluiten van 1 augustus 2011, waarbij deze zijn afgewezen, zijn van gelijke strekking als die van 13 november 2009, zodat op de daartegen ingestelde beroepen voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.1.3. In een situatie als deze, waarin de vreemdelingen na een eerdere weigering om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opvolgende aanvragen indienen en stellen na de eerdere weigering in het land van herkomst of bestendig verblijf te hebben verbleven voor de terugkomst naar Nederland, kunnen de op die aanvragen genomen besluiten van gelijke strekking worden getoetst als ware het eerste afwijzingen, indien de vreemdelingen aantonen dat zij daadwerkelijk in dat land zijn teruggekeerd. In zoverre komt de Afdeling terug van haar eerdere jurisprudentie ter zake (onder meer de uitspraak van 13 mei 2005 in zaak nr. 200503208/1, JV 2005/525 en de uitspraak van 27 april 2007 in zaak nr. 200701212/1, JV 2007/287). De vraag of van een dergelijke aangetoonde terugkeer sprake is, vergt een zelfstandige beoordeling door de rechter.
2.1.4. Aan voorliggende aanvragen hebben de vreemdelingen ten grondslag gelegd dat zij op 20 augustus 2010 met hun eigen paspoort naar Egypte zijn teruggekeerd en dat zij daar (nog steeds) worden bedreigd en vervolgd. Op 10 mei 2011 zijn zij daarom met valse papieren weer naar Nederland gekomen. Ter onderbouwing van dit betoog hebben zij de volgende documenten overgelegd:
- twee Egyptische identiteitskaarten op naam van de vreemdelingen;
- een verklaring van een arts van 17 oktober 2010 waarin is vermeld dat de man kneuzingen en schaafwonden over zijn hele lichaam en een bloedophoping boven zijn rechterlies had en drie weken behandeling nodig had alsmede een brief van dezelfde arts en datum waarvan de tekst niet leesbaar is;
- een brief van 30 januari 2011 van een arts waarin is vermeld dat de vrouw kneuzingen en schaafwonden over haar hele lichaam had en medische behandeling nodig had alsmede een brief van dezelfde datum over medicatie;
- twee verklaringen van het Al Kalema Centrum voor mensenrechten van 6 februari 2011 waarin is vermeld dat de vreemdelingen zijn gearresteerd en in hechtenis hebben gezeten alsmede pasjes van deze organisatie;
- een formulier van Vodafone El Kart betreffende het afsluiten van een telefoonabonnement op naam van de vrouw alsmede een aantal telefoon- en simkaarten van Vodafone;
- twee huurovereenkomsten op naam van de vreemdelingen voor een appartement in Egypte van 31 augustus 2010 en 7 november 2010;
- een e-ticket op naam van de man van 28 juni 2010 voor een vlucht van Cairo naar Amsterdam op 8 augustus 2010 en van Amsterdam naar Cairo op 20 augustus 2010;
- onvertaalde internetartikelen over de situatie van christenen in Egypte;
- twee trein- en buskaartjes van Schiphol naar Ter Apel en een kassabon waaruit blijkt dat op 10 mei 2011 op Schiphol twee koppen koffie zijn gekocht.
2.1.5. De voorzieningenrechter heeft in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet ambtshalve beoordeeld of de vreemdelingen met deze documenten, voor zover deze betrekking hebben op de gestelde terugkeer, hun terugkeer in Egypte hebben aangetoond. De overgelegde huurovereenkomsten zijn niet afkomstig uit objectieve bron en hieruit blijkt bovendien op geen enkele wijze dat de vreemdelingen in de gestelde periode daadwerkelijk in een appartement in Egypte hebben verbleven. Het Vodafone-formulier bevat een nummer van een identiteitsbewijs dat niet overeenkomt met de door de vreemdelingen aan deze procedure ten grondslag gelegde identiteitskaarten, zodat niet kan worden vastgesteld of zij dit telefoonabonnement in Egypte zelf hebben afgesloten en gebruikt. Dit blijkt evenmin uit de overgelegde telefoon- en simkaarten. Uit het e-ticket van 28 juni 2010 kan niet worden afgeleid of de man daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de daarin vermelde vlucht van Amsterdam naar Cairo op 20 augustus 2010. De overgelegde trein- en buskaartjes en de kassabon van Schiphol zien op het verblijf in Nederland. Met deze documenten hebben de vreemdelingen derhalve niet aangetoond dat zij zijn teruggekeerd in Egypte. Hoewel de vreemdelingen hebben verklaard dat zij op 20 augustus 2010 met hun eigen paspoort van Amsterdam naar Cairo zijn gereisd, hebben zij deze paspoorten noch het vliegticket van de vrouw of hun boardingpass van de vlucht overgelegd. Evenmin hebben zij de volgens hun verklaringen bij terugkeer naar Nederland gebruikte valse papieren overgelegd, hoewel zij door de eerder ingediende asielaanvragen op de hoogte moeten zijn geweest van het belang dat door de minister aan dergelijke documenten wordt gehecht.
Aangezien de vreemdelingen er derhalve niet in geslaagd zijn de door hen gestelde terugkeer in het land van herkomst aan te tonen, doet zich in zoverre geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid voor.
2.1.6. Nu in hetgeen de vreemdelingen voor het overige hebben aangevoerd evenmin nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen, zich geen relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), is er voor rechterlijke toetsing van de besluiten van 1 augustus 2011 geen plaats. De voorzieningenrechter is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.2. De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Dekker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2012
563.
Verzonden: 19 april 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,