201108753/1/V2.
Datum uitspraak: 19 april 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 21 juli 2011 in zaak nrs. 11/14341 en 11/14342 in het geding tussen:
Bij besluit van 23 april 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De vreemdeling klaagt in zijn verweerschrift dat het hoger beroep van de minister niet-ontvankelijk is, omdat het niet tijdig is ingediend. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt immers één week, omdat de zaak is afgedaan in de algemene asielprocedure en niet in de verlengde asielprocedure, aldus de vreemdeling.
2.1.1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Awb vier weken.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de beroepstermijn één week, indien, samengevat weergegeven, de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal dagen is afgewezen.
Ingevolge artikel 3.110, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, in een Aanmeldcentrum acht dagen beschikbaar.
Ingevolge het tweede lid kan Onze Minister de in het eerste lid genoemde termijn verlengen. In dat geval zijn voor het onderzoek in een Aanmeldcentrum ten hoogste veertien dagen beschikbaar.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, vangen de termijnen, genoemd in het eerste en tweede lid, aan op de dag waarop de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, wordt ingediend.
Volgens paragraaf C12/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 zijn de termijnen in de algemene asielprocedure bindend. Dat houdt in dat wanneer de IND de haar ter beschikking staande termijnen in de algemene asielprocedure overschrijdt en er geen mogelijkheid is om de termijnen te verlengen, het niet meer mogelijk is om binnen de algemene asielprocedure op de aanvraag te beslissen. In dat geval wordt de asielaanvraag verder behandeld in de verlengde asielprocedure en zijn de in die procedure geldende termijnen van toepassing.
2.1.2. De vreemdeling heeft op 15 maart 2011 onderhavige aanvraag ingediend. Nu de minister daarop eerst bij besluit van 23 april 2011 heeft beslist, moet worden geconcludeerd dat hij de hem ter beschikking staande termijn in de algemene asielprocedure heeft overschreden en dat de aanvraag in de verlengde asielprocedure is behandeld. Voor het indienen van een beroepschrift geldt dan de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 gestelde termijn.
2.1.3. De aangevallen uitspraak is verzonden op 21 juli 2011, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, is aangevangen op 22 juli 2011 en is geëindigd op 18 augustus 2011. De minister heeft het hoger beroep derhalve tijdig ingesteld. Dat aan de aangevallen uitspraak een rechtsmiddelenvoorlichting is toegevoegd, waarin een hogerberoepstermijn van één week is vermeld, doet hieraan niet af.
2.2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dekker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2012
563.
Verzonden: 19 april 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,