ECLI:NL:RVS:2012:BW4097

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007133/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling en verantwoordelijkheid van Italië

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, die op 28 juni 2010 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling had op 3 november 2008 in Nederland asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was op 24 maart 2009 afgewezen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn asielverzoek, op basis van de Verordening (EG) 343/2003. De vreemdeling had documenten overgelegd van Italiaanse autoriteiten, waaruit bleek dat hij het Italiaanse grondgebied moest verlaten en dat hij een inreisverbod had gekregen. De minister ging ervan uit dat de Italiaanse autoriteiten op de hoogte waren van de situatie van de vreemdeling en dat zij zijn asielverzoek zouden behandelen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister onvoldoende had onderbouwd waarom hij geen nadere informatie bij de Italiaanse autoriteiten had ingewonnen. In het hoger beroep oordeelde de Raad van State dat de minister terecht had aangenomen dat Italië het verzoek om overname niet had geweigerd en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakwam. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

201007133/1/V4.
Datum uitspraak: 16 april 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 28 juni 2010 in zaak nr. 09/10431 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is verschenen. De vreemdeling is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, elke lidstaat een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf C3/2.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, wordt van de mogelijkheid om op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening het asielverzoek zelf te behandelen, terughoudend gebruik gemaakt.
Volgens paragraaf C3/2.3.6.2, voor zover thans van belang, wordt ten principale op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de betrokkene wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Indien er concrete aanwijzingen bestaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, bestaat de mogelijkheid voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd. Hiervan is sprake als de vreemdeling aannemelijk maakt dat in de asielprocedure van de verantwoordelijke lidstaat ten aanzien van de asielzoeker niet zal worden onderzocht en vastgesteld of er sprake is van een schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM.
2.3. De vreemdeling heeft op 3 november 2008 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat hij op 5 augustus 2008 illegaal de Italiaanse grens heeft overschreden. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat Italië op grond van de Verordening verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van het asielverzoek.
2.4. In beroep heeft de vreemdeling diverse van de Italiaanse autoriteiten afkomstige documenten overgelegd, waaronder een bevel van de hoofdcommissaris van politie van de provincie Agrigento en een bevel van de prefect van de provincie Agrigento, beide gedateerd 11 augustus 2008, waarin aan de vreemdeling is medegedeeld - samengevat weergegeven - dat hij binnen een termijn van vijf dagen het Italiaanse grondgebied moet verlaten, dat hij Italië niet opnieuw mag binnenkomen voordat er tien jaren zijn verstreken na zijn feitelijke verwijdering en dat hij in geval van overtreding van een dergelijk verbod bestraft zal worden met hechtenis van een tot vier jaar en vervolgens opnieuw uitgezet zal worden met directe begeleiding tot aan de grens.
2.5. De minister klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank in voormelde door de vreemdeling overgelegde documenten ten onrechte aanleiding heeft gezien om te oordelen dat het besluit van 24 maart 2009 ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft volgens de minister ten onrechte overwogen - samengevat weergegeven - dat gezien de inhoud van die stukken niet zonder nadere onderbouwing kan worden ingezien op grond waarvan de minister heeft geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië ten aanzien van de vreemdeling zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Daartoe voert de minister aan, samengevat weergegeven, dat Italië het verzoek om overname niet uitdrukkelijk heeft geweigerd en dat de vreemdeling geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat Italië geen rekening zou houden met de omstandigheid dat, hoewel de vreemdeling illegaal in Italië heeft verbleven, hij gegeven het hier te lande ingediende asielverzoek, bij overdracht aan Italië als asielzoeker als bedoeld in de Verordening zal worden aangemerkt. Niet valt in te zien dat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - in de verhouding tot Italië niet zonder meer zou mogen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aldus de minister.
2.5.1. Het verzoek om overname is op 9 januari 2009 door de minister bij de Italiaanse autoriteiten ingediend. Omdat de Italiaanse autoriteiten niet binnen de ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Verordening gestelde termijn van twee maanden hebben gereageerd, moet Italië ingevolge artikel 18, zevende lid, van de Verordening geacht worden te hebben ingestemd met de overname van de vreemdeling en is dat land verantwoordelijk geworden voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling.
In het overnameverzoek, waaruit naar voren komt dat de vreemdeling in het Eurodac-systeem is geregistreerd als persoon die op 5 augustus 2008 illegaal de Italiaanse grens heeft overschreden, is onder meer over de vreemdeling vermeld dat "the person concerned declared that he travelled by plane and car from Somalia via Ethopia to Libya on 5 July 2008. He stated that he travelled further by boat from Libya to Italy. According to him, he was apprehended and detained for a few days in Italy. The person concerned declared that he received a notification to leave the country in five days. He stated that he stayed in Italy for twenty days, he stated that he lived there in the streets".
2.5.2. Gelet op de inhoud van het verzoek om overname en de omstandigheid dat de Italiaanse autoriteiten het verzoek niet geweigerd hebben, mocht de minister ervan uitgaan dat die autoriteiten ervan op de hoogte waren dat de vreemdeling destijds Italië is uitgezet en dat hem op grond van Italiaans recht een inreisverbod is opgelegd, alsmede dat die autoriteiten hierin desondanks geen reden hebben gezien om het verzoek om overname op grond van de Verordening te weigeren. De minister mocht er dan ook van uitgaan dat de Italiaanse autoriteiten de vreemdeling als asielzoeker in de zin van de Verordening zouden aanmerken en zijn asielverzoek in behandeling zouden nemen. Het lag onder deze omstandigheden niet op de weg van de minister om naar aanleiding van de door de vreemdeling overgelegde stukken nader onderzoek bij de Italiaanse autoriteiten te verrichten.
De grief slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de minister van 24 maart 2009 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 28 juni 2010 in zaak nr. 09/10431;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Peute
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2012
391.
Verzonden: 16 april 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser