201100440/1/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Vereniging Natuurbehoud Schin op Geul, gevestigd te Schin op Geul, gemeente Valkenburg aan de Geul,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Schin op Geul, gemeente Valkenburg aan de Geul,
3. het Waterschap Roer en Overmaas,
4. [appellanten sub 4] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Schin op Geul, gemeente Valkenburg aan de Geul,
5. [appellante sub 5 A], en [appellante sub 5 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 5]), gevestigd te Meerssen, onderscheidenlijk Maastricht,
de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, het Waterschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, en [appellante sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwmarkt 2008 Valkenburg B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 5] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2012, waar [appellant sub 2 A] in persoon en als vertegenwoordiger van de Vereniging en [appellant sub 4], het Waterschap, vertegenwoordigd door mr. R.Th.B. Drummen, werkzaam bij het Waterschap, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Schoffeleers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Bouwmarkt 2008 Valkenburg B.V., vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de kernen van Valkenburg aan de Geul.
De Vereniging en [appellant sub 2]
2.2. De Vereniging en [appellant sub 2] betogen dat zij ten onrechte het verslag van de hoorzitting van de commissie zienswijzen niet hebben ontvangen.
2.2.1. In het raadsbesluit waarbij het plan is vastgesteld wordt verwezen naar het als bijlage 1b daarbij gevoegde verslag van de hoorzitting. Bij de in het dossier aanwezige stukken is een verslag van de zitting van de commissie zienswijzen van 15 september 2010 opgenomen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit verslag niet beschikbaar was. Dat dit niet aan de Vereniging en [appellant sub 2] is toegezonden, maakt dit niet anders.
2.3. Voor zover de Vereniging en [appellant sub 2] betogen dat het zonder nadere informatie ter inzage leggen van het (ontwerp)plan in digitale vorm in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat de digitaliseringsverplichting voor (ontwerp)bestemmingsplannen voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), zoals in werking getreden op 1 januari 2010. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de raad in zoverre in strijd met de daarvoor geldende wettelijke bepalingen heeft gehandeld.
2.4. Voor zover de Vereniging en [appellant sub 2] betogen dat in het bestemmingsplan geen rekening is gehouden met het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied", overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dit geldt tevens voor de stelling van de Vereniging en [appellant sub 2] dat bij dit plan rekening moet worden gehouden met andere bestemmingsplannen in de gemeente om discrepanties te voorkomen bij een mogelijk op een later moment vast te stellen bestemmingsplan dat een groter oppervlak dan het onderhavige omvat. Bij een eventueel nieuw vast te stellen bestemmingsplan heeft de raad wederom vrijheid om, binnen voornoemd afwegingskader, nieuwe bestemmingen en regels vast te stellen.
2.5. Voorts betogen de Vereniging en [appellant sub 2] dat ten onrechte in een hoogte voor erfafscheidingen van 2 meter wordt voorzien, terwijl deze volgens hen maximaal 1,5 meter zou mogen bedragen. Daartoe voeren zij aan dat in de andere binnen de gemeente geldende plannen ook een hoogte van maximaal 1,5 meter wordt toegestaan en dat dit gebruikelijk is binnen de natuurgebieden in Zuid-Limburg. Volgens de Vereniging en [appellant sub 2] moet worden voorkomen dat het landschap binnen het kleinschalige gebied tussen en op de heuvels wordt aangetast. Om die reden zou volgens hen ook de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geen 2,5 maar maximaal 2 meter moeten bedragen.
2.5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een hoogte van maximaal 2 meter voor erfafscheidingen en 2,5 meter voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, aanvaardbaar is. Daarbij brengt de raad naar voren dat hiermee juist beoogd is een uniforme regeling voor het gehele buitengebied van de gemeente te hanteren. In de meest recente bestemmingsplannen wordt steeds een hoogte van 2 meter voor erfafscheidingen opgenomen.
2.5.2. Ingevolge artikel 5.2.1, onder a, van de planregels mogen op de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, met het oog op extensief recreatief medegebruik worden gebouwd zoals kleinschalige picknickplaatsen en rustpunten worden aangelegd en zitbanken, afvalbakken en borden worden geplaatst, daar waar dit, gelet op de ter plekke aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden acceptabel is.
Ingevolge artikel 5.2.2. gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
2.5.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een maximale toegestane hoogte van 2 meter voor erfafscheidingen en 2,5 meter voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij de bestemming "Agrarisch met waarden" aanvaardbaar heeft kunnen achten. Niet aannemelijk is gemaakt dat het landschap binnen het kleinschalige gebied tussen en op de heuvels daardoor onevenredig wordt aangetast.
2.5.4. Voor zover [appellant sub 2] en de Vereniging betogen dat met de thans toegekende bestemming "Agrarisch met waarden" minder bescherming aan de gronden toekomt dan op grond van de in voorgaande plannen geldende bestemming volgt de Afdeling hen daarin niet. Daarbij wordt betrokken dat de raad erop heeft gewezen dat bij de thans toegekende bestemmingen is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2008. Voorts heeft de raad bij het plan een tabel opgesteld waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de bepalingen van de voorheen geldende en de thans geldende bepalingen, om inzichtelijk te maken op welke wijze het onderhavige plan zich verhoudt tot het eerder geldende planologische regime. [appellant sub 2] en de Vereniging hebben niet aannemelijk gemaakt dat in het plan aan de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" onvoldoende bescherming toekomt.
2.6. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat onvoldoende aandacht is besteed aan de bijzondere karakteristiek van de woning Panhuis 12 te Schin op Geul. Volgens [appellant sub 2] worden ten onrechte het bouwvlak en de bouwhoogte bij deze woning vergroot en de bestemming gewijzigd, waardoor bebouwing dichter bij zijn woning [locatie 1] gerealiseerd kan worden.
2.6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in het voorgaande plan abusievelijk de bestaande situatie op het perceel Panhuis 12 niet juist in het plan was opgenomen, hetgeen bij het onderhavige plan is hersteld.
2.6.2. In het plan is aan de woning Panhuis 12 de aanduiding "karakteristiek" toegekend. Voorts geldt de bestemming "Agrarisch-Agrarisch Bedrijf", waarbij het bouwvlak is voorzien aansluitend aan het bouwvlak op het perceel [locatie 1]. Op het bouwvlak is een bouwhoogte van 7 meter toegestaan.
2.6.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid het bouwvlak op deze gronden kunnen voorzien ter plaatse van de aanwezige bebouwing. Niet aannemelijk is geworden dat de belangen van [appellant sub 2] hierdoor ernstig geschaad worden. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het pand is gelegen binnen bebouwd gebied en dat op de omliggende percelen bebouwing in twee lagen is toegestaan. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat gelet op artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" de gronden zijn bestemd voor behoud en herstel van de karakteristieke bebouwing. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de belangen van [appellant sub 2] door de toegekende bestemming ernstig worden geschaad.
2.7. Verder vreest [appellant sub 2] voor wateroverlast in zijn woning [locatie 1], omdat de meanderzones aan weerszijden van de Geul slechts 10 meter bedragen en de brug over de Geul met de Provinciale Weg een obstakel vormt bij overstroming, aldus [appellant sub 2]. Volgens hem zouden voor de achter zijn woning gelegen gronden geen wijzigingen mogen plaatsvinden, en dus geen vergunningen voor bouwen en het verrichten van werken en werkzaamheden verleend mogen worden.
2.7.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de toegekende bestemmingen het belang van waterkering voldoende is gewaarborgd.
2.7.2. Ingevolge artikel 5.1. zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
e. waterstaatkundige doeleinden en waterberging;
i. instandhouding en uitbreiding van waterremmende en erosie beperkende landschapselementen;
k. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden, infiltreren, bergen en afvoeren van hemelwater ter plaatse van de aanduiding "waterberging".
Ingevolge artikel 5.6.1 is het verboden op of in de "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van wegen noodzakelijk voor de ontsluiting van het agrarisch bestemmingsvlak; b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen en egaliseren;
c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie,- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
d. het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- of pompputten;
e. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
f. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet als bos konden worden aangemerkt;
g. het scheuren van grasland voorzover het betreft erosiegevoelig gebied zoals aangegeven in het Toetsingskader bodem- en waterconserveringsmaatregelen.
Ingevolge lid 5.6.3 zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.6.2 (lees: 5.6.1) slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen voor de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Ingevolge artikel 27, lid 27.1 zijn de voor "Waterstaat - Erosie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd om wateroverlast en bodemerosie tegen te gaan overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
Ingevolge lid 27.2 mogen op de voor "Waterstaat - Erosie" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.
Ingevolge lid 27.3 kan het college van burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.2, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:
a. daardoor de kans op wateroverlast en erosie niet onevenredig wordt vergroot;
b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Het college van burgemeester en wethouders wint, alvorens af te wijken, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.
Ingevolge lid 27.4 zijn op de gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Erosie" de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
2.7.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende waarborgen in het plan zijn opgenomen om wateroverlast op de gronden van onder meer [appellant sub 2] te voorkomen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan het grootste deel van de gronden achter de woning van [appellant sub 2] tot aan de Geul de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend, met daarbij aan weerszijden van de Geul meanderzones van 10 meter en overal de dubbelbestemming "Waterstaat - Erosie". Op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" kunnen ingevolge artikel 5, lid 5.6.1 en 5.6.3 van de planregels, alleen werken en werkzaamheden worden vergund indien de te verwachten gevolgen de doeleinden, zoals genoemd in lid 5.1, niet onevenredig aangetasten, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Voorts kan op grond van de dubbelbestemming "Waterstaat - Erosie" ingevolge artikel 27, lid 27.3, van de planregels, een omgevingsvergunning slechts worden verleend voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de kans op wateroverlast en erosie daardoor niet onevenredig wordt vergroot.
2.8. Voor zover de Vereniging en [appellant sub 2] in het beroepschrift verder hebben verwezen naar de inhoud van hun zienswijzen, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. De Vereniging en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
2.9. In hetgeen de Vereniging en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.10. [appellant sub 4], wonend aan [locatie 2] te Schin op Geul, betoogt dat op de gronden rondom het kasteel in het plan ten onrechte erfafscheidingen met een hoogte van 2 meter zijn toegestaan. Daarbij wijst hij erop dat in het voorgaande plan erfafscheidingen met een hoogte van 1,5 meter waren toegestaan. Volgens [appellant sub 4] hadden de gronden buiten het onderhavige bestemmingsplan moeten blijven, omdat aan de gronden op grond van de in het voorheen geldende plan opgenomen bestemming een grotere bescherming toekwam.
2.10.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een hoogte van 2 meter voor de erfafscheidingen aanvaardbaar is.
2.10.2. Ingevolge artikel 11.2 van de planregels mogen op de voor "Natuur" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ingevolge artikel 11.2.1 geldt voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde de volgende regel:
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen en overige bouwwerken zoals onder andere zitbanken, afvalbakken en bewegwijzering mag maximaal 2,00 m bedragen.
2.10.3. De Afdeling overweegt dat het opnemen van de gronden in het onderhavige bestemmingsplan op zichzelf niet met zich brengt dat, zoals [appellant sub 4] stelt, aan de bij die gronden aanwezige waarden minder bescherming toekomt. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat in het ontwerpplan op de gronden rondom het kasteel de bestemming "Agrarisch met waarden" was voorzien, maar dat, anders dan [appellant sub 4] stelt, in het vastgestelde plan aan deze gronden de bestemming "Natuur" is toegekend. Op grond van de bestemming "Natuur" komt aan de aanwezige natuurwaarden grote bescherming toe. Wat betreft het betoog van [appellant sub 4] dat ten onrechte een hoogte voor erfafscheidingen van 2 meter is toegestaan, terwijl deze in het vigerende plan 1,5 meter was, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de op deze gronden aanwezige waarden daardoor niet ernstig worden aangetast.
2.11. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.12. [appellante sub 5] exploiteert een bouwmarkt in Meerssen. Het beroep ziet op het plandeel De Valkenberg 16 te Valkenburg, hetgeen Bouwmarkt 2008 Valkenburg B.V. exploiteert. Op dit perceel rust de bestemming "Bedrijventerrein" met de functieaanduiding "speciale vorm van detailhandel - bouwmarkt".
2.13. [appellante sub 5] betwijfelt of op de website www.ruimtelijkeplannen.nl de juiste versie van het (ontwerp)plan is gepubliceerd, nu in de daar opgenomen versie volgens haar de functieaanduiding "speciale vorm van detailhandel - bouwmarkt" ontbreekt. Volgens [appellante sub 5] is sprake van strijd met artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro en artikel 1.2.3, tweede lid, van het Bro.
2.13.1. Het betoog van [appellante sub 5] mist feitelijke grondslag. Op zowel de bij het ontwerpplan horende verbeelding (NL.IMRO.0994.2009BP001-0001) als de bij het vastgestelde plan behorende verbeelding (NL.IMRO.0994.2009BP001-VA01) is de aanduiding "speciale vorm van detailhandel - bouwmarkt" voor het perceel opgenomen. Opgemerkt zij dat op de website www.ruimtelijkeplannen.nl de aanduidingen niet op de verbeelding zelf worden aangegeven, doch dat de op het perceel betrekking hebbende detailinformatie in een afzonderlijk veld wordt weergegeven door een plandeel aan te klikken.
2.14. Voorts betoogt [appellante sub 5] dat het aan het perceel toegekende bouwvlak te groot is. Volgens [appellante sub 5] had het bouwvlak gelijk moeten zijn aan het bouwvlak dat is toegestaan middels de op 4 maart 2009 verleende vrijstelling en bouwvergunning, welke met de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2010 in zaak nr.
200909715/1/H1in rechte onaantastbaar is geworden. [appellante sub 5] stelt dat het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL), de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg (hierna: de Handreiking) en het Programma Werklocaties Limburg 2020 uitbreiding van de detailhandelsfuncties op bedrijventerreinen niet toestaan. Voorts is volgens [appellante sub 5] de in het plan voorziene ligging van het bouwvlak in strijd met het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat.
2.14.1. Ten aanzien van de gestelde strijd met het rijks- en provinciale beleid heeft de raad verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2010, waarin het door [appellante sub 5] bedoelde rijks- en provinciale beleid centraal heeft gestaan. In die uitspraak is overwogen dat in het POL noch in de Handreiking aanknopingspunten zijn te vinden voor een uitleg van het beleid in die zin, dat de te respecteren bestaande detailhandelsbedrijven in het geheel niet in aanmerking komen voor uitbreiding. Bovendien is van belang dat het gaat om een detailhandelsfunctie, bouw- en tuincentrum, waarvan vestiging op een bedrijventerrein in landelijk gebied niet geheel is uitgesloten. Voorts is daarin overwogen dat in het rooilijnenbeleid slechts als aanbeveling is opgenomen dat niet binnen een zone van 50 meter uit de as van een rijksweg wordt gebouwd. Daarbij is opgenomen dat op deze aanbeveling in de Handreiking een nadere toelichting is gegeven doch dat gelet op het karakter van het desbetreffende deel van de Handreiking, deze toelichting niet als bindend kan worden aangemerkt. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. De Afdeling ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de raad het rijks- en provinciale beleid bij de vaststelling van het bestemmingsplan op onjuiste wijze in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit geldt tevens voor het Programma Werklocaties Limburg 2020, dat een uitwerking van het POL betreft. Dat in het plan een grotere oppervlakte aan bebouwing mogelijk wordt gemaakt dan in de eerder verleende bouwvergunning is opgenomen, is op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat het toekennen van een bouwvlak met de onderhavige omvang uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is. Ook anderszins ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het bouwvlak met de voorziene oppervlakte voor het perceel heeft kunnen opnemen in het plan.
2.15. Voor zover [appellante sub 5] in het beroepschrift verder heeft verwezen naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 5] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
2.16. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.17. Het Waterschap heeft betoogd dat aan diverse gronden niet de juiste bestemmingen dan wel aanduidingen zijn toegekend. Ter zitting heeft de raad erkend dat de door het Waterschap naar voren gebrachte onderdelen niet juist zijn opgenomen in het plan. De raad heeft verder gesteld voornemens te zijn voor onder meer deze onderdelen een nieuw bestemmingsplan vast te stellen in overleg met het Waterschap. Ter zitting heeft de raad desgevraagd bevestigd in te stemmen met alle door het Waterschap naar voren gebrachte beroepsgronden.
In hetgeen het Waterschap heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover:
- aan de overkluisde watergang ter hoogte van de Molentak Kruidmolen en de brouwerij aan de Plenkertstraat bij de aanduiding "overkluisde watergang" niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
- het betreft de binnen de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" aan de oevers van de Geul ter plaatse van de Valkenburgerweg/Hanewei, de oevers van de Scheumerbeek ter plaatse van de Hoogbeek, en de oevers van de Strabeker Vloedgraaf ter plaatse van Strabeek gelegen bebouwingsvlakken;
- aan de waterbuffer aan de Hekerbeekweg ter hoogte van de spoorlijn niet de bestemming "Water" is toegekend en voor zover aan de beschermingszone rondom de buffer niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
- aan de waterbuffer Strabeek aan de Beekstraat - Broekhem niet de bestemming "Water" is toegekend en voor zover aan de beschermingszone rondom de buffer niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
- aan de brug aan de Valkenburgerweg N595 over de Geul, de brug bij de Breeweg/Tolhuisstraat over de Geul, en de brug aan de Schoonbronstraat over de Scheumerbeek niet de bestemming "Verkeer" met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" is toegekend;
- aan de overkluisde watergang de Kattebeek in Strabeek niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
- aan de wegwatergang Berggrub aan de Bergstraat te Sibbe de aanduiding "overkluisde watergang" is toegekend en daaraan niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
- aan de meanderzone van de Geul te Oud Valkenburg/Strucht, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1, voor zover het de binnen het plan gelegen gronden betreft, niet de bestemming "Waterstaat- Meanderzone" is toegekend;
- aan de beschermingszone aan de rechteroever van de Gerendals Vloedgraaf te Oud-Valkenburg/Strucht over een breedte van 5 meter uit de insteek niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend.
2.18. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 4], [appellant sub 2], de Vereniging en [appellante sub 5] bestaat geen aanleiding.
Van bij het Waterschap opgekomen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van Waterschap Roer en Overmaas gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul van 25 oktober 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kernen 2010" voor zover:
a. aan de overkluisde watergang ter hoogte van de Molentak Kruidmolen en de brouwerij aan de Plenkertstraat bij de aanduiding "overkluisde watergang" niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
b. het betreft de binnen de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" aan de oevers van de Geul ter plaatse van de Valkenburgerweg/Hanewei, de oevers van de Scheumerbeek ter plaatse van de Hoogbeek, en de oevers van de Strabeker Vloedgraaf ter plaatse van Strabeek gelegen bebouwingsvlakken;
c. aan de waterbuffer aan de Hekerbeekweg ter hoogte van de spoorlijn niet de bestemming "Water" is toegekend en voor zover aan de beschermingszone rondom de buffer niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
d. aan de waterbuffer Strabeek aan de Beekstraat - Broekhem niet de bestemming "Water" is toegekend en voor zover aan de beschermingszone rondom de buffer niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
e. aan de brug aan de Valkenburgerweg N595 over de Geul, de brug bij de Breeweg/Tolhuisstraat over de Geul, en de brug aan de Schoonbronstraat over de Scheumerbeek niet de bestemming "Verkeer" met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" is toegekend;
f. aan de overkluisde watergang de Kattebeek in Strabeek niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
g. aan de wegwatergang Berggrub aan de Bergstraat te Sibbe de aanduiding "overkluisde watergang" is toegekend en daaraan niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend;
h. aan de meanderzone van de Geul te Oud Valkenburg/Strucht, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1, voor zover het de binnen het plan gelegen gronden betreft, niet de bestemming "Waterstaat- Meanderzone" is toegekend;
i. aan de beschermingszone aan de rechteroever van de Gerendals Vloedgraaf te Oud-Valkenburg/Strucht over een breedte van 5 meter uit de insteek niet de dubbelbestemming "Waterstaat - beschermingszone primair water" is toegekend.
III. draagt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul op om binnen 6 maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de plandelen zoals genoemd onder II opnieuw vast te stellen;
IV. verklaart de beroepen van Vereniging Natuurbehoud Schin op Geul, [appellanten sub 2], [appellanten sub 4] en [appellante sub 5 A] ongegrond;
V. gelast dat de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul aan Waterschap Roer en Overmaas het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012