201106923/1/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van Eigenaars Oostereng A., gevestigd te Bussum,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 7 februari 2011, kenmerk 2011-6187, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Bussum bij besluit van 16 juni 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Heidezicht".
Tegen dit besluit heeft de Vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2011.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2012, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. R.H.A. ter Huurne, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door dr. K.B.J. Steenbakkers, H. Teuwissen, beiden werkzaam bij de gemeente, en mr. C. Burgemeestre, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2.1. Het plan is gebaseerd op artikel 24, vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "De Engh" (hierna: het bestemmingsplan) en voorziet in de herontwikkeling van de zuidelijke zone van de zogenoemde Groene Long van Bussum. Het plan maakt onder meer een speelterrein en een horecagelegenheid mogelijk.
2.2. Door het college van burgemeester en wethouders wordt de ontvankelijkheid van het beroep van de Vereniging betwist. Volgens hem is de Vereniging geen belanghebbende bij het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten omdat het appartementencomplex van de Vereniging op ruime afstand van de voorziene horecagelegenheid en het speelterrein is gelegen en vanuit het appartementencomplex geen zicht hierop is vanwege aanwezige beplanting. Voorts stelt het college van burgemeester en wethouders dat de Vereniging geen procesbelang heeft omdat voor zowel de horecagelegenheid als voor bouwwerken op het speelterrein reeds bouwvergunningen zijn verleend die inmiddels in rechte onaantastbaar zijn zodat het eventueel gegrond verklaren van het beroep van de Vereniging niet tot het door haar gewenste resultaat zal leiden.
2.2.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit inzake goedkeuring van een besluit van het college van burgemeester en wethouders tot wijziging van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 maart 2008 in zaak nr.
200702359/1) komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. In geval van een splitsing in appartementsrechten als bedoeld in titel 9 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ingevolge artikel 112 voorzien in de verplichting tot oprichting van een vereniging van eigenaars die ten doel heeft het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars. Hieruit volgt dat, ook indien dit niet uitdrukkelijk in de statuten is vermeld, een vereniging van eigenaars uit haar aard in beginsel opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars. Buiten twijfel is dat de Vereniging in dit geval opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van haar leden.
De kortste afstand van het appartementencomplex van de Vereniging tot de voorziene horecagelegenheid bedraagt ongeveer 77 m. De kortste afstand tussen het appartementencomplex en het voorziene speelterrein bedraagt ongeveer 45 m. Gelet op deze afstanden, alsmede gelet op de ruimtelijke uitstraling van de horecagelegenheid en het speelterrein, is de Afdeling van oordeel dat het belang van de Vereniging rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, zodat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
2.2.3. In de omstandigheid dat de verleende bouwvergunningen inmiddels in rechte onaantastbaar zijn geworden wordt, anders dan het college van burgemeester en wethouders betoogt, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Vereniging niet langer belang heeft bij een uitspraak omtrent het door haar ingestelde beroep nu een bestemmingsplan, waarvan het wijzigingsplan deel uitmaakt, zich leent voor herhaalde toepassing.
2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van de Vereniging
2.3.1. De Vereniging kan zich niet vinden in de voorziene horecagelegenheid. Zij betoogt dat het plan in zoverre niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 24, vijfde lid, onder b en e, van de voorschriften bij het bestemmingsplan omdat volgens haar de voorziene horecagelegenheid, gelet op de in de voorschriften van het plan opgenomen maximaal toegestane oppervlakte van 280 m2, niet kleinschalig is.
2.3.2. Het college van gedeputeerde staten stelt zich met het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan omdat de horecagelegenheid behoort tot categorie I van de Staat van Horeca-activiteiten en de omvang van de horecagelegenheid daar niet aan afdoet.
2.3.3. In de schriftelijke uiteenzetting betoogt het college van burgemeester en wethouders dat het beroep van de Vereniging, gelet op artikel 6:13 van de Awb, op dit punt niet-ontvankelijk is omdat geen zienswijze hieromtrent is ingediend. Anders dan het college van burgemeester en wethouders stelt, staat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
2.3.4. Ingevolge artikel 24, vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ter plaatse van de gronden die op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid IV ex artikel 11 WRO" de (sub)bestemmingen alsmede de bebouwingsbepalingen te wijzigen ten behoeve van een dierenweide, een natuur- en/of kinderboerderij, een informatie- en/of educatiecentrum, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, natuurdoeleinden, kleinschalige horeca en bij de functies behorende voorzieningen zoals ontsluitingen en parkeervoorzieningen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
b. uitsluitend horeca voor zover voorkomend in categorie I van de Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan;
e. bij de plaatsing van gebouwen mag het uitzicht naar het aangrenzende heidegebied niet onevenredig worden belemmerd.
2.3.5. In het plan is aan de gronden van de voorziene horecagelegenheid de bestemming "Recreatieve doeleinden" met de subbestemming "Rh" toegekend.
Ingevolge de voorschriften van het plan, voor zover van belang, blijven voor de gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden" de bepalingen in artikel 10 van de voorschriften van het bestemmingsplan van toepassing onder toevoeging van lid 1, onder c, op grond waarvan ter plaatse van de subbestemming "Rh" een horecagelegenheid in de vorm van een dagcafé/lunchroom is toegestaan zoals voorkomend in categorie I van de Staat van Horeca-activiteiten, met dien verstande dat de oppervlakte van de horecagelegenheid niet meer mag bedragen dan 280 m2.
2.3.6. In de Staat van Horeca-activiteiten wordt onder categorie I begrepen: aan de detailhandel verwante bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend en daardoor geen hinder voor omwonenden veroorzaken, waaronder, voor zover van belang, een cafetaria en een lunchroom.
In de Staat van Horeca-activiteiten wordt onder categorie III begrepen: bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend, maar met een relatief grote verkeersaantrekkende werking en daardoor beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken, waaronder, voor zover van belang, bedrijven genoemd onder categorie I met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m2.
2.3.7. Op grond van de voorschriften van het plan is een horecagelegenheid in categorie I van de Staat van Horeca-activiteiten met een maximale oppervlakte van 280 m2 toegestaan. Een horecagelegenheid zoals genoemd in categorie I maar met een bedrijfsoppervlakte groter dan 250 m2 valt echter per definitie niet in categorie I maar in categorie III van de Staat van Horeca-activiteiten. Daarbij ziet de Afdeling geen verschil in betekenis tussen de in artikel 10 van de voorschriften van het bestemmingsplan genoemde oppervlakte van de horecagelegenheid en de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde bedrijfsoppervlakte.
Gelet op vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet aan de wijzigingsvoorwaarde zoals opgenomen in artikel 24, vijfde lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan voldoet omdat hierin uitsluitend horecagelegenheden in categorie I zijn toegestaan.
2.4. De conclusie is dat hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de subbestemming "Rh", is vastgesteld in strijd met artikel 11 van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 24, vijfde lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college van gedeputeerde staten gehandeld in strijd met deze bepalingen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding in zoverre goedkeuring te onthouden.
De overige beroepsgronden, voor zover die zien op het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de subbestemming "Rh", behoeven geen bespreking.
2.5. De Vereniging kan zich voorts niet vinden in het voorziene speelterrein. Zij betoogt dat het woon- en leefklimaat van de bewoners van het appartementencomplex hierdoor wordt aangetast. De Vereniging vreest voor geluidsoverlast, vermindering van uitzicht en de verkeersaantrekkende werking van met name auto's waardoor ook de parkeerdruk in de omgeving toeneemt.
2.5.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat geen overlast voor de bewoners van het appartementencomplex valt te verwachten nu de afstand van het appartementencomplex tot de voorziene ontwikkelingen ongeveer 45 m en meer bedraagt. Volgens het college van gedeputeerde staten zorgt de verkeersaantrekkende werking evenmin voor overlast nu fietsers en voetgangers grotendeels via de nieuw aan te leggen ontsluiting van de Plantsoenweg zullen komen en automobilisten via de Randweg.
2.5.2. De kortste afstand tot het voorziene speelterrein bedraagt ongeveer 45 m.
Met betrekking tot het speelterrein is blijkens de plantoelichting aangesloten bij de in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) gehanteerde richtafstand voor kinderboerderijen en scholen, die 30 m bedraagt. Deze VNG-brochure geeft indicatieve afstanden tussen rustige woonwijken en bedrijven met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Verder zal het speelterrein na 19.00 uur gesloten zijn, wordt voorzien in extra beplanting tussen het appartementencomplex en het speelterrein teneinde direct zicht erop te ontnemen en wordt rondom het speelterrein een hekwerk van 2 m hoog geplaatst dat 's avonds gesloten zal zijn zodat toegang tot het speelterrein niet mogelijk is.
Voorts staat in de plantoelichting dat de verkeersaantrekkende werking, met name ten aanzien van auto's, als gevolg van het voorziene speelterrein, gelet op de omvang en aantrekkingskracht daarvan, minimaal zal zijn. Binnen het plangebied wordt een maximale capaciteit van 45 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt waarvan in eerste instantie 30 plaatsen aan de westzijde van het plangebied zullen worden gerealiseerd. In zijn schriftelijke uiteenzetting merkt het college van burgemeester en wethouders hierover op dat de voor het plan gehanteerde waarden voor verkeersintensiteit en parkeerbehoefte in overeenstemming zijn met aan de hand van kengetallen van het CROW te berekenen normwaarden. Verder wordt blijkens de toelichting voor het langzame verkeer een fiets- en wandelverbinding tussen de Plantsoenweg en de Bussumerheide aangelegd en geeft het college van burgemeester en wethouders in de nota zienswijzen te kennen dat de ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer grotendeels via de Randweg aan de westzijde zal verlopen.
Gelet op het vorenstaande, alsmede overwegende dat geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat, ziet de Afdeling in hetgeen de Vereniging aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in het plan voorziene speelterrein niet leidt tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van het appartementencomplex.
2.6. De Vereniging betoogt voorts dat het met het plan voorziene speelterrein leidt tot een waardevermindering van de appartementen in het complex.
2.6.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het speelterrein op de waarde van de appartementen in het complex van de Vereniging betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college van gedeputeerde staten bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het speelterrein aan de orde zijn.
2.7. De conclusie is dat hetgeen de Vereniging ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden", de subbestemming "Rs" en een toegestaan bebouwingspercentage van 3, heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft dit plandeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.8. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 7 februari 2011, kenmerk 2011-6187, voor zover goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de subbestemming "Rh";
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover dit het onder II genoemde plandeel betreft;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging van Eigenaars Oostereng A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de vereniging Vereniging van Eigenaars Oostereng A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bosnjakovic
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012