ECLI:NL:RVS:2012:BW3918

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110708/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag inschrijving Landelijk Register Kinderopvang door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 april 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Familyhouse B.V. tegen de afwijzing van hun aanvraag om inschrijving in het Landelijk Register Kinderopvang door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade. De aanvraag was afgewezen bij besluit van 20 april 2010. Familyhouse B.V. had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 14 december 2010 niet-ontvankelijk. De rechtbank Maastricht bevestigde deze beslissing op 24 augustus 2011, waarop Familyhouse in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 10 april 2012 werd de zaak behandeld. Familyhouse stelde dat zij schade had geleden door de afwijzing van de aanvraag en dat het college ten onrechte had geoordeeld dat zij geen belang meer had bij de behandeling van het bezwaar, aangezien het college het eerdere besluit had ingetrokken. De rechtbank had echter geoordeeld dat Familyhouse geen recht had op schadevergoeding, omdat er geen verzoek om schadevergoeding was ingediend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat Familyhouse geen belang meer had bij de beoordeling van het bezwaar, aangezien het college de afwijzing had ingetrokken. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 april 2012.

Uitspraak

201110708/1/A2.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Familyhouse B.V., gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 augustus 2011 in zaak nr. 11/122 in het geding tussen:
Familyhouse
en
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2010 heeft het college de aanvraag van Familyhouse om te worden opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang (hierna: het register) afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft het college het door Familyhouse daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Familyhouse daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Familyhouse bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Familyhouse heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar Familyhouse, vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door V.C.W. van Straaten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het besluit op bezwaar van 12 december 2010 heeft het college vermeld dat het niet tijdig op het verzoek van Familyhouse om inschrijving in het register heeft beslist zodat aan haar per 4 april 2010 van rechtswege vergunning is verleend voor de exploitatie van een gastouderbureau. Het college heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat Familyhouse geen belang meer heeft bij de behandeling van haar bezwaar en dat niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en heeft daarbij in aanmerking genomen dat het besluit van 20 april 2010 waarbij de aanvraag was afgewezen, is ingetrokken.
2.2. Familyhouse betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft schade geleden als gevolg van het besluit van 20 april 2010 en haar belang is derhalve gelegen in het verkrijgen van een schadevergoeding, aldus Familyhouse. Die schade bestaat uit gederfde inkomsten, de vele klanten die zijn weggelopen en aanspraken van derden die nog zullen volgen.
2.2.1. Familyhouse heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 april 2010, waarin haar aanvraag voor registratie in het register is afgewezen. Het college heeft dit besluit ingetrokken en de onrechtmatigheid hiervan erkend. Daarmee heeft Familyhouse bereikt wat zij met deze procedure kon bereiken en heeft zij geen belang meer bij beoordeling van haar bezwaar. Weliswaar heeft zij in het aanvullende bezwaarschrift gesteld schade te hebben geleden door de handelwijze van het college, maar daarin kan geen verzoek om schadevergoeding worden gelezen. De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.3. Familyhouse betoogt overigens tevergeefs dat de rechtbank, indien zij van mening was dat er onvoldoende bewijs was voor de hoogte van het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding, toepassing had dienen te geven aan artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aan toepassing van deze bepaling kon de rechtbank niet toekomen nu haar niet om schadevergoeding was verzocht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012
47-705.