201109435/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jumbo Supermarkten B.V., gevestigd te Veghel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 juli 2011 in zaak nr. 11/99 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas.
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een supermarkt en het oprichten van een bovenwoning op het perceel [locatie] te Meijel.
Bij besluit van 7 december 2010 heeft het college het door [appellant] en Jumbo daartegen gemaakte bezwaar onderscheidenlijk niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en Jumbo daartegen ingestelde beroep onderscheidenlijk niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en Jumbo bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2012, waar [appellant] en Jumbo, vertegenwoordigd door mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens verscheen daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M. Lanen.
2.1. Bij besluit van 7 december 2010 heeft het college het bezwaar voor zover ingesteld door [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. [appellant] en Jumbo betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college [appellant] ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
2.2.1. [appellant] is eigenaar van een in de omgeving van het perceel gelegen winkelpand dat hij verhuurt aan Jumbo. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 april 2009 in zaak nr.
200901731/1), is de eigenaar van een pand belanghebbende indien zijn eigendomsbelangen door een besluit worden geraakt.
Gesteld is dat [appellant] door de uitbreiding van de bestaande supermarkt zodanig in zijn eigendomsbelangen zal worden geraakt, dat daardoor de exploitatie van - in dit geval - het winkelpand door de eigenaar werkelijk wordt aangetast. Deze stelling is evenwel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college [appellant] terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
2.2.2. De rechtbank heeft echter het beroep voor zover ingesteld door [appellant] niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond verklaard. Het betoog slaagt derhalve.
2.3. Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant] en Jumbo voor zover ingesteld door Jumbo, overweegt de Afdeling als volgt.
2.4. Het bouwplan voorziet in het vergroten van een supermarkt met winkelruimte en een laad- en losruimte en de realisatie van een bovenwoning op het perceel.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Kern Meijel", voor zover dit plan aan de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemmingen "Maatschappelijke doeleinden" en "Begraafplaats" toekent. Het college heeft met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat luidde ten tijde van belang, vrijstelling van het bestemmingsplan verleend om realisatie van het bouwplan mogelijk te maken.
2.5. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken.
Ingevolge artikel 9.1.10, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg, in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening de "lijst met categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO" (hierna: de provinciale lijst), zoals deze gold ten tijde van het besluit van 7 december 2010, vastgesteld.
Ingevolge artikel A, eerste lid, aanhef en onder b van de provinciale lijst is artikel 19, tweede lid, van de WRO van toepassing in het geval van het bouwen van kantoren, winkels, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, categorie 1- en 2-bedrijven, consumentverzorgende en ambachtelijke bedrijven, met daarin inherente voorzieningen, binnen de gebieden als bedoeld onder a.
Onder a wordt genoemd, voor zover hier van belang, het bouwen binnen de op de POL-kaart als Plattelandskern (P6) aangegeven gebieden.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.6. Jumbo betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet de ontheffingsprocedure in het kader van de Wro, maar een vrijstellingsprocedure in het kader van de WRO heeft gevolgd. De door [vergunninghouder] op 24 juli 2009 ingediende stukken dienen niet als aanvulling op diens aanvraag van 25 juni 2008 te worden beschouwd, maar als een nieuwe aanvraag, aldus Jumbo. Daartoe voert zij aan dat [vergunninghouder] de door het college bij brief van 28 augustus 2008 gestelde termijn om de aanvraag van 25 juni 2008 aan te vullen, ongebruikt heeft laten verstrijken. Bovendien zijn de in de stukken weergegeven wijzigingen ten opzichte van de aanvraag van 25 juni 2008 volgens Jumbo niet ondergeschikt van aard zodat daarmee een nieuw bouwplan is voorgelegd. Daarnaast betoogt Jumbo dat de aanvraag van 25 juni 2008 gelet op het voorgaande onvolledig was, zodat het college deze buiten behandeling had moeten laten.
2.6.1. Anders dan Jumbo betoogt, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet verplicht was om een onvolledige aanvraag niet in behandeling te nemen. Nu het college niet heeft besloten de aanvraag van 25 juni 2008 buiten behandeling te laten, stond het het college vrij deze inhoudelijk te behandelen.
Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr.
201104042/1/H1), met juistheid overwogen dat voor een wijziging van een bouwplan van ondergeschikte aard geen nieuwe bouwaanvraag is vereist. Nu de uiterlijke verschijningsvorm nagenoeg ongewijzigd is gebleven en de oppervlakte van de winkelruimte, gelet op de van de bouwaanvraag deel uitmakende bouwtekeningen, slechts marginaal toeneemt door de verplaatsing van de buitenwand van de laad- en losruimte, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de aanvulling van 24 juli 2009, afgezet tegen het totale bouwwerk, een wijziging van ondergeschikte aard met een geringe ruimtelijke uitstraling is.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat met de aanvulling van 24 juli 2009 geen nieuwe aanvraag is ingediend en dat het college derhalve terecht de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO op de aanvraag van toepassing heeft geacht. Het betoog faalt.
2.7. Jumbo betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte, zonder een distributieplanologisch onderzoek te verrichten, toepassing heeft gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. Daartoe voert zij aan dat het bouwplan niet past binnen de provinciale lijst. Bovendien heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de realisering van het bouwplan niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de supermarktbranche in de gemeente, aldus Jumbo.
2.7.1. De rechtbank heeft overwogen dat het uitbreiden van een reeds bestaande supermarkt valt aan te merken als "bouwen" als bedoeld in artikel A, eerste lid, aanhef en onder b van de provinciale lijst. Jumbo heeft in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak op dit punt onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Voorts geeft de toelichting op de lijst geen aanleiding voor het oordeel dat binnen een als plattelandskern aangewezen gebied een supermarkt met de aard en omvang als voorzien met het bouwplan niet onder artikel A, eerste lid, aanhef en onder b, kan vallen.
Voorts is, gelet op het aantal aanwezige winkels in Meijel en de omliggende dorpskernen, en de omstandigheid dat met de uitbreiding van de C1000-supermarkt het supermarktaanbod ter plaatse in omvang toeneemt, niet aannemelijk gemaakt dat, ook indien Jumbo de bedrijfsvoering als gevolg van de realisering van het bouwplan zou moeten beëindigen, het bestaande voorzieningenniveau duurzaam zal worden ontwricht. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich, zonder daartoe een distributieplanologisch onderzoek te hebben verricht, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen.
2.8. Jumbo betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet gehouden was ontheffing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Peel en Maas (hierna: de bouwverordening) te verlenen. Ook indien het college geen ontheffing behoefde te verlenen, ontbreekt in het vrijstellingsbesluit een belangenafweging met betrekking tot de parkeerbehoefte, aldus Jumbo.
2.8.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat redelijke toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, met zich brengt dat, gelet op de aard van de in artikel 19, tweede lid, van de WRO geregelde vrijstellingsprocedure, artikel 2.5.30 van de bouwverordening moet wijken voor hetgeen met de vrijstelling wordt mogelijk gemaakt, indien bij verlening van de vrijstelling het belang bij aanwezigheid van voldoende parkeerruimte is betrokken. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in zijn besluit van 7 december 2010, waaruit volgt dat in de directe omgeving van het perceel 117 openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn, het parkeerbelang voldoende heeft meegewogen, zodat daarin geen aanleiding was gelegen om de vrijstelling te weigeren.
2.9. Jumbo heeft haar stelling dat het luchtkwaliteitonderzoek, dat het college ten behoeve van dit bouwplan heeft uitgevoerd, zodanige gebreken bevat dat het college daarvan niet heeft mogen uitgaan, niet toegelicht. Het betoog faalt.
2.10. Gelet op hetgeen in overweging 2.1.2. is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep voor zover ingesteld door [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep voor zover ingesteld door [appellant] ongegrond.
2.11. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat de secretaris het door [appellant] en Jumbo voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 juli 2011 in zaak nr. 11/99, voor zover daarbij het beroep voor zover ingesteld door [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het beroep bij de rechtbank voor zover ingesteld door [appellant] ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan J. [appellant] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jumbo Supermarkten B.V. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012