201108740/1/A2.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), handelend als wettelijke vertegenwoordigers van [belanghebbende] (hierna: kind), wonend te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2011 in zaak nr. 10/2998 in het geding tussen:
de Regionale Verwijzingscommissie Voortgezet Onderwijs Rijnmond (hierna: de RVC).
Bij besluit van 10 november 2009 heeft de RVC aan het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs Thorbecke Voortgezet Onderwijs, locatie De Rotonde, te Rotterdam (hierna: het TVO) meegedeeld dat [kind] aangewezen wordt geacht op leerwegondersteunend onderwijs.
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft de voorzitter van de RVC het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 april 2011 heeft de RVC het besluit van 29 juni 2010 bekrachtigd.
Bij uitspraak van 30 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] tegen het bekrachtigde besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2011.
De RVC heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2012, waar [appellant], in persoon en vergezeld door K.M. Groenewoud, en de RVC, vertegenwoordigd door mr. H.W. Posthoorn en drs. I.W. Volker, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10e, eerste lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs wordt leerwegondersteunend onderwijs verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het volgen van onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, ten behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden met het oog op het afsluiten van het onderwijs in een van deze leerwegen.
Ingevolge het vierde lid beslist de in artikel 10g bedoelde regionale verwijzingscommissie op de aanvraag van het bevoegd gezag of de leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van het Besluit RVC’s en regionaal zorgbudget (hierna: het Besluit) wijst de regionale verwijzingscommissie de aanvraag voor leerwegondersteunend onderwijs uitsluitend toe, indien de leerling:
1º een IQ heeft binnen de bandbreedte 75 tot en met 90, en
2º een leerachterstand heeft op tenminste twee van de vier domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, tenminste één van deze twee domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en deze leerachterstand is gelegen binnen de bandbreedte van 0,25 tot 0,5, of
2.2. De RVC heeft [kind] aangewezen geacht op leerwegondersteunend onderwijs, omdat uit de bij hem afgenomen Nederlandse Intelligentietest Onderwijsniveau (hierna: NIO-test) blijkt dat zijn IQ 69 bedraagt en dat hij leerachterstanden heeft op de domeinen technisch lezen, begrijpend lezen, spellen en inzichtelijk rekenen. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat hij weliswaar niet geheel voldoet aan de criteria, omdat zijn IQ een indicatie voor praktijkonderwijs oplevert, maar dat het TVO in de aanvraag heeft aangegeven dat het de expertise heeft om hem te helpen en dat het hem graag de kans biedt leerwegondersteunend onderwijs te volgen.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 29 juni 2010 vernietigd, omdat de voorzitter van de RVC niet bevoegd was een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. Zij heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat de RVC het besluit heeft bekrachtigd en zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [kind] op grond van de criteria in artikel 4, eerste lid, van het Besluit in aanmerking komt voor leerwegondersteunend onderwijs. Zij heeft verder overwogen dat het beroep, voor zover gericht tegen de plaatsing van [kind] op de locatie De Rotonde, niet kan leiden tot vernietiging van het besluit van 29 juni 2010, nu die locatie een keuze is van het bevoegd gezag van het TVO en losstaat van de besluitvorming van het RVC.
2.4. In hoger beroep ligt slechts de beslissing van de rechtbank op het beroep tegen het besluit van 29 juni 2010 van de RVC ter toetsing voor. De door [appellant] geuite klachten over de raad voor de kinderbescherming en de Rotterdamse wethouder van onderwijs, jeugd en gezin alsmede zijn bezwaren tegen een door de leerplichtambtenaar geweigerde vrijstelling van de leerplicht en een door die ambtenaar opgelegde last onder dwangsom, dienen derhalve buiten beschouwing te blijven.
[appellant] kan zich niet vinden in de plaatsing van [kind] op de locatie De Rotonde. Op die locatie wordt praktijkonderwijs gegeven. [kind] heeft de indicatiestelling leerwegondersteunend onderwijs en hoort daar volgens [appellant] dan ook niet thuis.
De besluitvorming van de RVC ziet echter uitsluitend op de indicatiestelling. Het is de keuze van het TVO geweest om [kind] op de locatie De Rotonde te plaatsen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat gronden die zien op de locatiekeuze niet tot vernietiging van het besluit van de RVC van 29 juni 2010 kunnen leiden. Overigens wordt, anders dan [appellant] veronderstelt, op de locatie De Rotonde geen praktijkonderwijs, maar leerwegondersteunend onderwijs gegeven. De locatiekeuze van het bevoegd gezag sluit derhalve aan bij de indicatiestelling van de RVC.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de RVC [kind] ten onrechte aangewezen heeft geacht op leerwegondersteunend onderwijs. Het IQ van [kind] bedraagt niet 69 maar 83 en bij het verlaten van de basisschool heeft hij het advies VMBO-Kaderberoepsgerichte leerweg (hierna: VMBO-Kader) gekregen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 29 juni 2010 in stand gelaten, aldus [appellant].
2.5.1. Bij de indicatiestelling is de RVC uitgegaan van de resultaten van de bij [kind] afgenomen NIO-test. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de RVC dit ten onrechte heeft gedaan. Uit een later, op verzoek van [appellant], afgenomen IQ-test blijkt weliswaar dat [kind] een IQ van 83 heeft, maar ook die score is een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs. Dat [kind] bij het afronden van de basisschool het advies VMBO-Kader heeft gekregen, leidt evenmin tot de conclusie dat de RVC verkeerd heeft gehandeld, omdat een dergelijk advies niet uitsluit dat een leerling tevens aangewezen kan worden geacht voor leerwegondersteunend onderwijs. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de RVC zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [kind] in aanmerking komt voor leerwegondersteunend onderwijs. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 29 juni 2010 in stand te laten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012