201108532/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Losser,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 juni 2011 in zaak nr. 10/417 in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellante E], [appellant F], [appellant G], [appellant H],[appellante I], [appellant J], [appellant K], [appellante L], [appellant M], [appellant N], [appellant O],
[appellant P] en [appellant Q], allen wonend te De Lutte, gemeente Losser (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant])
Bij besluit van 7 april 2009 heeft de raad geweigerd een projectbesluit te nemen waarmee de permanente bewoning van vijftien recreatiewoningen op het Luttermolenveld te De Lutte wordt toegestaan.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 7 april 2009 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 29 juni 2011, verzonden op 30 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 februari 2010 vernietigd en bepaald dat de raad een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2011.
[appellant] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2012, waar de raad, vertegenwoordigd H.A.M. Plegt, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J.W. van Zundert, advocaat te Enschede, en [appellant B], [appellant C] en [appellant Q], vertegenwoordigd door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, zijn verschenen.
2.1. De raad betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet bevoegd was een projectbesluit te nemen. Volgens de raad kan met een projectbesluit de bestemming van gronden niet worden gewijzigd.
2.1.1. Bij brief van 17 oktober 2008 heeft [appellant] de raad verzocht voor vijftien percelen gelegen in het plangebied Luttermolenveld een woonbestemming vast te stellen en daartoe een projectbesluit te nemen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de Afdeling dit verzoek aldus, dat is verzocht de op deze percelen rustende recreatieve bestemming middels een projectbesluit te wijzigen in een woonbestemming.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), zoals dat luidde ten tijde van belang, komen voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan een aantal in het Bro opgesomde voorwaarden.
2.1.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr.
201004647/1/H1kan de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen, gelet op artikel 3.10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, slechts worden aangewend voor het verwezenlijken van een project. Het rechtskarakter van een projectbesluit moet in het stelsel van de Wro worden onderscheiden van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro.
Het nemen van een projectbesluit heeft dan ook slechts tot gevolg dat ten behoeve van de verwezenlijking van een concreet project dat afwijkt van een bestemmingsplan, dat bestemmingsplan in zoverre buiten toepassing blijft. Met het nemen van een projectbesluit kan niet worden bereikt dat een bestemming wordt gewijzigd en daarbij behorende regels worden opgesteld.
Hieruit volgt dat de raad terecht betoogt dat hij niet bevoegd was te besluiten op het verzoek van [appellant], voor zover daarbij is verzocht om de bestemming van de percelen te wijzigen.
2.1.4. Voor zover is verzocht om in afwijking van het bestemmingsplan het gebruik voor permanente bewoning van de woningen toe te staan, wordt voorts overwogen dat artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Bro voorziet in een minder bezwarende, in het bijzonder voor recreatiewoningen in het leven geroepen bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan voor dat gebruik dan het nemen van een projectbesluit. Indien krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro ontheffing kan worden verleend, is het nemen van projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro niet aan de orde. De raad was ook hierom niet bevoegd een projectbesluit te nemen, nu, zoals [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, zijn verzoek daartoe niet strekte tot ontheffing voor het gebruik voor permanente bewoning.
2.1.5. [appellant] kan, teneinde te bewerkstelligen dat permanente bewoning op de percelen wordt toegestaan, het college van burgemeester en wethouders van Losser verzoeken ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Bro, te verlenen, dan wel de raad verzoeken het bestemmingsplan te herzien. Hierbij dient de raad alsdan te betrekken dat de Afdeling bij uitspraak van 27 januari 2010 in zaak nr.
200808233/1/R1heeft beslist op het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 14 oktober 2008, waarbij dat college heeft besloten over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 26 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Luttermolenveld", dat beroep gegrond heeft verklaard, het besluit van 26 februari 2008 in zoverre heeft vernietigd en aanleiding heeft gezien goedkeuring te onthouden aan de betrokken plandelen. Dit betekent dat de raad in zoverre een nieuw plan dient vast te stellen.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 juni 2011 in zaak nr. 10/417;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012