ECLI:NL:RVS:2012:BW3860

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110522/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had eerder een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden bevestigd, waarin [appellante] werd gelast om werkzaamheden aan haar pand ongedaan te maken. Dit besluit was genomen op basis van een overtreding van de bouwvergunning die aan [appellante] was verleend. De zaak begon met een besluit van 18 december 2007, waarin het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelastte om de werkzaamheden aan het pand op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ongedaan te maken. Het college had eerder op 14 december 2006 een bouwvergunning verleend, maar [appellante] had in afwijking van deze vergunning gehandeld.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 10 december 2008, heeft [appellante] beroep aangetekend bij de rechtbank, die op 26 augustus 2011 de zaak ongegrond verklaarde. [appellante] ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerde dat zij geen eigenaar was van de woning boven de winkelruimte en dus niet in staat was om de werkzaamheden aan de toegangsdeur ongedaan te maken. De Raad van State oordeelde echter dat [appellante] als overtreder kon worden aangemerkt, omdat zij de bouwvergunning had aangevraagd en de wijziging aan de toegangsdeur had uitgevoerd. De Raad bevestigde dat het college de last onder dwangsom terecht had opgelegd, aangezien [appellante] in staat was om de overtreding te beëindigen.

De overige gronden die [appellante] in haar hogerberoepschrift had aangevoerd, werden ter zitting laten vallen. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201110522/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 augustus 2011 in zaak nr. 09/708 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast de in afwijking van de bij besluit van 14 december 2006 verleende bouwvergunning verrichte werkzaamheden aan het pand op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ongedaan te maken door het pand terug te brengen in de staat waarin het verkeerde voor de werkzaamheden, dan wel aan te passen conform de verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 december 2007, onder verlenging van de begunstigingstermijn tot vier weken na de dag waarop dit besluit is verzonden.
Bij uitspraak van 26 augustus 2011, verzonden op 29 augustus 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 oktober 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Naaldwijk, en het college, vertegenwoordigd door W.B.A. Mullink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De last heeft uitsluitend betrekking op de in afwijking van de bij besluit van 14 december 2006 verleende bouwvergunning verrichte werkzaamheden aan het pand op de percelen [locatie 1] en [locatie 2].
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar betoog, dat zij geen eigenaar is van de boven de winkelruimte gelegen woning en dus ook niet van de toegangsdeur naar die woning. Het ligt daarom niet in haar macht de in afwijking van de bouwvergunning verrichte werkzaamheden aan die deur ongedaan te maken.
2.2.1. Als overtreder in de zin van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Een last onder dwangsom kan uitsluitend worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren, dat wil zeggen de overtreder die in staat is de last uit te voeren.
Niet in geschil is dat [appellante] in afwijking van de aan haar verleende bouwvergunning werkzaamheden heeft uitgevoerd aan voormelde deur. Zij kan dan ook als overtreder van het in artikel 40 van de Woningwet vervatte verbod worden aangemerkt en aan haar kon de last onder dwangsom worden opgelegd. Dat niet zij, maar een vereniging van eigenaren waarvan zij lid is, eigenaar is van de boven de winkelruimte gelegen woning en van de toegangsdeur naar die woning, staat in dit geval niet aan het opleggen van de last onder dwangsom in de weg. Niet is gebleken dat [appellante] het niet in haar macht heeft om de overtreding te beëindigen. Aangezien zij de bouwvergunning heeft aangevraagd en gekregen en de wijziging aan de toegangsdeur heeft uitgevoerd in afwijking van de bouwvergunning, bestaat geen grond voor het oordeel, dat het college er niet van heeft mogen uitgaan dat zij deze wijziging, al dan niet met toestemming van de vereniging van eigenaren, ongedaan kan maken, dan wel aan kan passen overeenkomstig de in 2006 verleende bouwvergunning.
2.3. De overige door [appellante] in haar hogerberoepschrift aangevoerde gronden, heeft zij ter zitting van de Afdeling laten vallen, zodat deze geen bespreking meer behoeven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012
473.