201113013/1/R3 en 201113013/2/R3.
Datum uitspraak: 17 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
de raad van de gemeente Maasdonk,
verweerder.
Bij besluit van 6 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrumplan Noord Geffen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2011, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
[belanghebbende A]. heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een nadere uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2012, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door M.J.M. van de Ven, wethouder en P.H.F.M. van Dongen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. V.W.T. Smulders en T.S. van Buiten, verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor een Multifunctioneel Centrum en de bouw van 63 woningen.
2.3. [appellant] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)", voor zover deze is toegekend aan een zestal percelen aan de noordzijde van de Kloosterstraat. De woning van [appellant] is naast deze percelen gelegen aan de Kloosterstraat.
Hij betoogt dat per woning ten onrechte slechts één parkeervoorziening op eigen terrein is beoogd, terwijl gelet op het type woningen veelal behoefte aan twee auto's per woning zal bestaan. Doordat niet alle auto's op het eigen terrein kunnen worden geparkeerd, zal er voor de Kloosterstraat parkeeroverlast ontstaan. Voorts is de raad er bij de vaststelling van het plan ten onrechte van uitgegaan dat tussen de gemeente en de projectontwikkelaars een overeenkomst was gesloten waarin was vastgelegd dat twee parkeervoorzieningen per woning op het eigen terrein zouden worden gerealiseerd. Deze overeenkomst is niet gesloten. De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan derhalve op onjuiste informatie gebaseerd.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende parkeervoorzieningen in het plangebied kunnen worden aangelegd, waardoor niet hoeft te worden gevreesd voor parkeeroverlast.
2.3.2. Het bestreden plandeel en de omliggende gronden zijn bestemd voor "Wonen (W)", "Verkeer (V)" en "Maatschappelijk (M)". Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder h, artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder g, en artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor deze bestemmingen aangewezen gronden onder meer bestemd voor de aanleg van parkeervoorzieningen. Ingevolge artikel 4.3, aanhef en onder a, en artikel 7.3, aanhef en onder a, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan. Blijkens de toelichting is de raad voor het benodigde aantal parkeervoorzieningen uitgegaan van de parkeernormen, zoals aanbevolen door het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW, in de CROW-publicatie 182 (CROW-normen). Niet aannemelijk is gemaakt dat niet aan deze normen kan worden voldaan. Bovendien is ter zitting gebleken dat het mogelijk is om op het eigen terrein van de voorziene woningen twee auto's te parkeren en dat indien de parkeersituatie in de toekomst onverhoopt mocht tegenvallen, in de omgeving een extra parkeerterrein zal worden aangelegd. Het plan voorziet ook in die mogelijkheid. [appellant] heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat het plan desondanks zal leiden tot parkeeroverlast.
Ter zitting heeft de raad erkend dat in de Nota van antwoord op zienswijzen, behorend bij het bestreden besluit abusievelijk is gesuggereerd dat in een overeenkomst met de projectontwikkelaar zou zijn vastgelegd dat voor de zes woonpercelen aan de Kloosterstraat twee parkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd. Hij heeft ter zitting evenwel staande gehouden dat het plan gelet op de objectieve CROW-normen voorziet in voldoende parkeervoorzieningen en dat de raad op basis van deze overweging het plan heeft vastgesteld. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de raad het plan in deze vorm niet zou hebben vastgesteld als de foutieve informatie over de overeenkomst niet zou zijn gegeven.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeervoorzieningen.
2.3.3. Voor zover [appellant] zich in het beroepschrift voor het overige heeft beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze wordt overwogen dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze voor het overige in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.3.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.3.5. Het voorgaande in aanmerking genomen ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2012