ECLI:NL:RVS:2012:BW3059

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101588/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Gasthuiswaard vastgesteld door de raad van de gemeente Geertruidenberg

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Gasthuiswaard" door de raad van de gemeente Geertruidenberg op 28 oktober 2010. Dit besluit is door twee appellanten, [appellante sub 1] en [appellante sub 2], aangevochten bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de raad onterecht de bestemmingen en aanduidingen voor verschillende percelen heeft vastgesteld, met name de beperkingen op bedrijfsactiviteiten en de maximale bouwhoogtes. De Raad van State heeft de zaak op 15 februari 2012 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 april 2012 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de raad van de gemeente Geertruidenberg niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, met name met betrekking tot de geluidszone en de motivering van de vastgestelde bestemmingen. De beroepen van de appellanten zijn gedeeltelijk gegrond verklaard, en het besluit van de raad is vernietigd voor de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2". De raad is opgedragen om binnen 52 weken een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met bestaande bedrijfsactiviteiten en geluidsnormen.

Uitspraak

201101588/1/R3.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1 A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Industrieele Maatschappij Geertruidenberg, beide gevestigd te Geertruidenberg (hierna in enkelvoud: [appellante sub 1]),
2. [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B], beide gevestigd te Geertruidenberg (hierna in enkelvoud: [appellante sub 2]),
en
de raad van de gemeente Geertruidenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2010, nummer 13, heeft de raad het bestemmingsplan "Gasthuiswaard" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2011 en [appellante sub 2], bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2011, beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 1 maart 2011. [appellante sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 2 maart 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1], [appellante sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2012, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door B.H. Jaspers en G.C.J. Mutsaers, bijgestaan door ir. A.I. Koffeman, werkzaam bij het onderzoeksbureau Lichtveld Buis & Partners (hierna: LBP) en mr. J.L. Stoop, advocaat te Roermond, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door ir. L.P. Sturrus, werkzaam bij het onderzoeksbureau Arcadis en mr. J.L. Stoop, advocaat te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door M.H.C. Elsevier-van Olst, werkzaam bij de gemeente, en R. Vliex, werkzaam bij de Regionale Milieudienst West-Brabant, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een actualisatie van de bestemmingsplannen voor het gezoneerde industrieterrein "Gasthuiswaard". Daarbij voorziet het plan in de toevoeging van een aantal percelen aan dit gezoneerde industrieterrein, alsmede in een gewijzigde vaststelling van de geluidszone rond dit terrein als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh).
Het beroep van [appellante sub 1]
2.2. [appellante sub 1] betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" ten westen van de Centraleweg en ten zuiden van de Heulweg (hierna: perceel a) en het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 4.2" en "bedrijf van categorie 5.2" ten oosten van de Centraleweg (hierna: perceel b) ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert zij ten eerste aan dat ten onrechte op perceel a slechts bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 mogelijk zijn. De motivering dat daarmee aansluiting is gezocht bij de in het voorheen geldende plan toegestane categorie 4 is ondeugdelijk, nu daarmee is miskend dat in die categorie ook bedrijfsactiviteiten mogelijk waren in de huidige categorie 5.2, waaronder de huidige bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 1]. Nu beide percelen tot hetzelfde bedrijf behoren is onvoldoende gemotiveerd waarom op perceel b wel bedrijfsactiviteiten tot categorie 5.2 zijn toegestaan en op perceel a niet.
Ten tweede heeft de raad voor perceel b ten onrechte persoons- of bedrijfsgebonden overgangsrecht opgenomen voor de huidige bedrijfsactiviteiten, nu bij bedrijfsbeëindiging of omschakeling nog slechts bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan. In de omgeving van perceel b komen geen woningen voor, waardoor bescherming daarvan geen deugdelijke motivering oplevert. Het provinciale beleid waar de raad op wijst, is niet van toepassing nu het plangebied geen landelijke regio is. De beoogde wijziging van de categorie van bedrijfsactiviteiten zal bovendien niet binnen de planperiode worden uitgevoerd, terwijl uit de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009, in zaak nr. 200803975/1 (www.raadvanstate.nl) blijkt dat de raad de uitvoerbaarheid van het plan behoort te onderzoeken. Daarnaast voert zij aan dat een maximale bouwhoogte van 10 m op het noordelijke deel van perceel b haar bedrijfsuitvoering beperkt, mede gelet op de categorie van bedrijfsactiviteiten. Bovendien is aan gronden ten zuiden en ten noorden van bedoelde gronden wel een maximale bouwhoogte van 35 m toegekend. Het feit dat in het vorige plan ook een bouwhoogte van 10 m was toegestaan is geen afdoende motivering. Voor zover de raad wijst op de mogelijkheid bij concrete bouwplannen een procedure te doorlopen om de maximale bouwhoogte te wijzigen, geeft dit onvoldoende zekerheid dat een hogere bouwhoogte mogelijk zal zijn.
Verder zijn het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" op het perceel [locatie 1] en de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" op de percelen [locatie 4] en [locatie 5] ten onrechte vastgesteld. Hiertoe voert [appellante sub 1] aan dat door het toevoegen van het bedrijf aan de [locatie 1] aan het gezoneerde industrieterrein in combinatie met het bestemmen van de bedrijfswoningen in de geluidszone ten onrechte minder geluidruimte overblijft voor de bestaande bedrijven op het terrein. Zij voert verder aan dat het in dat kader uitgevoerde akoestisch onderzoek ondeugdelijk is. Dit wordt bevestigd in de brief van LBP van 8 december 2009. Bovendien is de bestemming van perceel a onuitvoerbaar, nu dit perceel nabij de bedrijfswoningen ligt en geen geluidsruimte meer over blijft door het toevoegen van het bedrijf aan de [locatie 1].
2.2.1. Perceel a heeft de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2". Aan perceel b is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 4.2" en "bedrijf van categorie 5.2". Aan het noordelijk deel is een maximale bouwhoogte van 10 m toegekend en aan het zuidelijke deel een maximale bouwhoogte van 35 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" bestemd voor bedrijven in de categorieën 2 tot en met 4.2 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.2, aanhef en onder a, onderdeel 4, zijn binnen deze bestemming, behoudens met omgevingsvergunning conform het bepaalde in 4.5.1., de bedrijven genoemd in 4.1.1 onder a tot en met c toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 5.2", het bestaande bedrijf in categorie 5.2 is toegestaan, maar dat er bij omschakeling naar een ander bedrijfstype voldaan dient te worden aan het gestelde in 4.1.1 onder a tot en met c. Hierbij geldt dat er sprake is van een omschakeling naar een ander bedrijfstype indien het bedrijf na omschakeling onder een andere sbi-code, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, valt.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, geldt voor bedrijfsgebouwen dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan in het bouwvlak met de aanduiding "maximale bouwhoogte" is aangegeven.
2.2.2. Perceel a had in het voorheen geldende plan "Industrieterrein Steelhovensedijk" de bestemming "Industriedoeleinden".
Ingevolge artikel 6, aanhef en lid A, onder I, aanhef, van de bij dat plan behorende voorschriften waren de als "Industriedoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor industriële en handelsbedrijven, geen detailhandel zijnde, welke vanuit planologisch oogpunt toelaatbaar zijn op enige afstand van woonbebouwing en mochten op deze gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van industriële en/of handelsbedrijven, geen detailhandelsbedrijf zijnde, welke voorkomen in categorie 1, 2, 3 of 4 van de in artikel 4 opgenomen staat van inrichtingen.
Het noordelijke deel van perceel b had in het voorheen geldende plan "Gasthuiswaard" de bestemming "Industriële doeleinden I". Ook was aan het plandeel de aanduiding "H=10" toegekend.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de bij dat plan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, waren de als zodanig op de kaart aangewezen gronden bestemd voor bedrijven welke voorkomen in de categorieën 1 tot en met 4 van de Staat van Inrichtingen dan wel niet in deze Staat voorkomen; een en ander met inbegrip van bovengenoemde bedrijven welke vallen onder het Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder met inbegrip van de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen zoals laad- en loswallen.
Ingevolge artikel 12, lid 12.2, onder 12.2.3, voor zover hier van belang, dienden overige gebouwen te voldoen aan de voor de afzonderlijke door bebouwingsgrenzen omsloten gebieden op de kaart aangegeven bebouwingshoogte.
Het zuidelijk deel van perceel b had in het voorheen geldende plan "Buitengebied (1e herziening)" de bestemming "Bedrijven" en de aanduiding "35".
Ingevolge artikel 18, sub A, onder 1, aanhef, van de bij dat plan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, waren de gronden met de bestemming "Bedrijven" bestemd voor inrichtingen als genoemd en ingedeeld in de categorieën 1, 2, 3 en 4 in de bij deze voorschriften behorende Staat van Inrichtingen, met uitzondering van detailhandelsbedrijven en agrarische bedrijven.
Op de plankaart is voorts aangegeven "Cijfer bij letteraanduiding = maximale hoogte in meters".
2.2.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De raad dient daarbij wel rekening te houden met bestaande planologische mogelijkheden.
2.2.4. Ten aanzien van perceel b wordt overwogen dat, gelet op de aanduiding "bedrijf van categorie 5.2" en de bijbehorende planregels, de huidige bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 1] in categorie 5.2 zijn toegestaan. De in artikel 4, lid, 4.1, onder 4.1.2, aanhef en sub a, onderdeel 4, vervatte planregel dat na omschakeling naar een ander bedrijfstype nog slechts bedrijven tot en met categorie 4.2 mogelijk zijn, doet daaraan niet af. De raad heeft, anders dan [appellante sub 1] stelt, het bestaande gebruik van de gronden als zodanig bestemd en niet onder het gebruiksovergangsrecht gebracht. Uit de planregels volgt voorts dat andere bedrijven de gronden kunnen gebruiken voor bedrijfsactiviteiten in categorie 5.2 binnen dezelfde sbi-code, waardoor evenmin sprake is van een persoons- of bedrijfsgebonden overgangsrecht. Nu het bestaande gebruik als zodanig is bestemd, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het plandeel in zoverre niet uitvoerbaar is. De door [appellante sub 1] aangehaalde uitspraak van de Afdeling geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu in dat geval sprake was van een situatie waarin de in het voorheen geldende plan toegestane bedrijvigheid slechts na verlening van een vrijstelling mogelijk was. Ook is niet gebleken van concrete plannen van [appellante sub 1] om bedrijfsactiviteiten in een andere sbi-code te gaan verrichten, die door dit plan niet meer mogelijk worden gemaakt. Gelet hierop heeft de raad derhalve in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op perceel b onbeperkt gebruik voor bedrijfsactiviteiten van categorie 5.2 mogelijk te maken, ongeacht het bedrijfstype.
De volgens [appellante sub 1] onterechte verwijzing naar het provinciale beleid voor landelijke gebieden geeft, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre ondeugdelijk is gemotiveerd.
Wat betreft de eventuele nadelige invloed van de toegekende bestemming en aanduidingen op de waarde van perceel b, bestaat geen grond voor de verwachting dat deze waardevermindering zodanig is dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de toegekende bestemming en aanduidingen gediend zijn.
2.2.5. Ten aanzien van de toegestane maximale bouwhoogte van 10 m op het noordelijke deel van perceel b, wordt overwogen dat deze bouwhoogte overeenkomt met de in het voorheen geldende plan toegestane maximale bouwhoogte. Nu niet is gebleken van concrete bouwplannen om ter plaatse gebouwen op te richten met een grotere hoogte, heeft de raad in redelijkheid daarbij kunnen aansluiten en geen reden hoeven zien om een maximale bouwhoogte van 35 m toe te kennen. Verder wordt overwogen dat de gronden ten noorden van het perceel een maximale bouwhoogte hebben van 14 m en de gronden ten zuiden van 35 m. Nu voor deze gronden ook is aangesloten bij het voor die gronden voorheen geldende bestemmingsplan, heeft de raad daarin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om een grotere maximale bouwhoogte op het hele perceel toe te staan. Verder is ook niet aannemelijk gemaakt dat een bouwhoogte van 35 m op het hele perceel b noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Het betoog faalt.
2.2.6. Ten aanzien van perceel a is gebleken dat dit perceel ten tijde van de vaststelling van het plan gedeeltelijk werd gebruikt als parkeerterrein en gedeeltelijk braak lag. Verder heeft [appellante sub 1] ter zitting aangegeven dat een milieuvergunning is verleend voor het vervoer en de opslag van de in haar fabriek verwerkte mineralen op perceel a.
De Afdeling overweegt dat uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij dit plan en de staat van inrichtingen bij het voorheen geldende plan volgt dat de huidige bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 1], die ingevolge het thans voorliggende plan tot categorie 5.2 behoren, onder het voorheen geldende plan in categorie 4 waren ingedeeld. Door in het thans voorliggende plan bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 toe te staan, heeft de raad in dit plan minder mogelijk gemaakt dan was toegestaan in het voorheen geldende plan. Nu het de raad duidelijk was dat perceel a evenals perceel b behoort tot het door [appellante sub 1] geëxploiteerde bedrijf en in de toelichting is opgenomen dat perceel a dient ter uitbreiding van dit bedrijf en dat op perceel b bedrijfsactiviteiten van categorie 5.2 worden verricht, is onvoldoende gemotiveerd waarom op perceel a slechts bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan. De stelling dat bedrijfswoningen in de nabijgelegen gemeente Drimmelen in de weg staan aan het toekennen van een hogere bedrijfscategorie ter plaatse is niet onderbouwd met een daartoe strekkend onderzoek en is, gelet op de aanzienlijke afstand, niet op voorhand aannemelijk te achten. Voor zover de raad stelt dat hij het provinciale beleid voor industrieterreinen in landelijk gebied heeft toegepast, heeft hij, daargelaten of dit beleid ter plaatse van toepassing is, onvoldoende gemotiveerd hoe daarbij met de belangen van [appellante sub 1] rekening is gehouden. De raad heeft in dit verband voorts ten onrechte niet bezien waarom een eventuele beperking van de categorie van bedrijfsactiviteiten zich over heel perceel a dient uit te strekken.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad gehandeld in strijd met de bij het voorbereiden van een plan te betrachten zorgvuldigheid, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" op perceel a en berust het besluit in zoverre ook niet op een deugdelijke motivering.
2.3. De Afdeling stelt vast dat het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" heeft. Op de percelen [locatie 4] en [locatie 5], gelegen aan de zuidzijde van voornoemd perceel, zijn twee bebouwingsvlakken opgenomen met de aanduiding "bedrijfswoning". Voorts ligt daar de aanduiding "geluidzone-industrie".
2.3.1. In artikel 1 van de Wgh is een industrieterrein gedefinieerd als een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Ingevolge artikel 40 wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, voor zover hier van belang, kan een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan.
Ingevolge het vierde lid kan, onverminderd het eerste lid, de gemeenteraad bij besluit de begrenzing van een industrieterrein, waarop de vastgestelde zone is gebaseerd, vastleggen.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, onder a, wordt bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone, vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege het industrieterrein ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken.
Artikel 52 bepaalt dat onder bestaande zone wordt verstaan een zone rond een op 1 januari 2007 bestaand industrieterrein.
Ingevolge artikel 53, tweede lid, blijven de op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelden.
Ingevolge artikel 54, zijn de artikelen 41 tot en met 43 en 47 van overeenkomstige toepassing op het wijzigen of opheffen van een bestaande zone.
Ingevolge artikel 57, derde lid, zijn de artikelen 42 en 43 van overeenkomstige toepassing in geval van vaststelling van een bestemmingsplan of een wijzigings- of uitwerkingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, reeds behorende tot een bestaande zone.
2.3.2. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad het bedrijfsperceel aan de [locatie 1] alsmede het bedrijfsperceel van [appellante sub 2] aan de [locatie 2] en het perceel aan de [locatie 3] opgenomen binnen het gezoneerde industrieterrein. De bestaande bedrijfswoningen aan de [locatie 4] en [locatie 5] zijn in het plan als zodanig bestemd. Tevens ligt de geluidszone van het industrieterrein ter plaatse van de twee bedrijfswoningen.
Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek verricht door de Regionale Milieudienst West-Brabant, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek industrielawaai uitbreiding industrieterrein Zuid te Geertruidenberg" van november 2009 (hierna: het rapport). Daaruit volgt dat voor het industrieterrein in 1991 een geluidszone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wgh, is vastgesteld en dat is onderzocht of nog kan worden voldaan aan de geluidsnormen voor de bedrijfswoningen aan [locatie 5] en [locatie 4] na de toevoeging van de genoemde drie bedrijfspercelen aan het gezoneerde industrieterrein.
Uit het rapport volgt dat voor deze woningen ingevolge
artikel 72, tweede lid, van de Wgh, zoals dat gold ten tijde van belang, een hogere waarde vanwege het industrieterrein van 55 dB(A) is vastgesteld. Ook volgt hieruit dat door de toevoeging van de drie bedrijven de maximaal toelaatbare waarden niet worden overschreden. In het rapport staat voorts dat het uitgangspunt bij het onderzoek het zonebewakingsmodel uit 2009 is geweest ter bepaling van de geluidszone. Ten aanzien van het toegevoegde bedrijf op de [locatie 1] is voor de geluidsbelasting uitgegaan van de maximaal toegestane categorie bedrijfsactiviteiten, waarbij een kengetal is opgenomen van 65 dB(A) per m². Voor het toegevoegde bedrijf van [appellante sub 2] is uitgegaan van het rekenmodel dat is gemaakt naar aanleiding van een in 2004 ingediende aanvraag voor een milieuvergunning, die is geweigerd. Voor het toegevoegde bedrijf aan de [locatie 3] is voor de geluidsbelasting ten slotte uitgegaan van de verleende milieuvergunning.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat de raad terecht heeft gesteld dat door het toevoegen van het bedrijf aan de [locatie 1] aan het gezoneerde industrieterrein een verdergaande akoestische bescherming is toegekend aan de bedrijfswoningen aan de [locatie 4] en [locatie 5]. Deze bedrijfswoningen staan immers binnen de geluidszone van het industrieterrein en de geluidsbelasting van het bedrijf dat naast deze woningen is gesitueerd, wordt nu, anders dan voorheen, betrokken bij de voor die woningen geldende maximaal toelaatbare waarde van 55 dB(A).
Gebleken is dat er bij de berekeningen van de geluidsbelasting bij de woningen ten aanzien van perceel a vanuit is gegaan dat dit perceel braak ligt, hetgeen de raad ter zitting heeft bevestigd. Nu op perceel a echter bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan, is ten onrechte niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden ter plaatse. Daardoor is niet uit te sluiten dat de voorziene uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op perceel a met inachtneming van de geluidszone onmogelijk zal zijn, waardoor de uitvoerbaarheid van het plan in zoverre niet is verzekerd. Dit klemt te meer nu is gebleken dat de beschikbare geluidsruimte in de nachtperiode zeer beperkt is en juist deze periode voor een zogenoemd continubedrijf, zoals door [appellante sub 1] geëxploiteerd, maatgevend is, hetgeen de raad ter zitting heeft erkend. Hiernaar zal nader onderzoek moeten worden gedaan.
Verder is evenmin gebleken dat de raad bij het toevoegen van het bedrijf aan de [locatie 1] aan het gezoneerde industrieterrein bij de vaststelling van het plan in het kader van de beschikbare geluidsruimte binnen de zone en de verdeling ervan heeft onderzocht wat de gevolgen hiervan voor [appellante sub 1] zijn. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd welke ruimtelijke motieven aan de gemaakte keuze ten grondslag liggen en hoe daarbij met de belangen van [appellante sub 1] bij een reële invulling van het gebruik van perceel a rekening is gehouden.
Gelet op het voorgaande heeft de raad het besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.4. [appellante sub 2] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, voor zover op haar perceel aan de [locatie 2] een maximale bouwhoogte van 12 m geldt en in artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.2, van de planregels persoons- of bedrijfsgebonden overgangsrecht is opgenomen waaruit volgt dat na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten nog slechts bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 zijn toegestaan, in plaats van de huidige bedrijfsactiviteiten in categorie 5.1. Zij voert aan dat een maximale bouwhoogte van 12 m onvoldoende is, nu ze een aantal activiteiten van buiten naar binnen wenst te brengen om de geluidsproductie te reduceren. Daarvoor is een bouwhoogte van 30 m nodig. In het voorheen geldende plan waren op het perceel bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 5.1 toegestaan. Het uitsluiten van deze activiteiten bij beëindiging daarvan strookt niet met het consoliderende karakter van het plan. Nu de raad zelf heeft gekozen om steeds dichter bij de reeds bestaande bedrijvigheid woningen mogelijk te maken, is de in dat kader gegeven motivering ondeugdelijk. Nu het voorts geen landelijke regio betreft als bedoeld in het provinciale beleid, kan ook de verwijzing daarnaar niet worden gezien als deugdelijke motvering. De raad heeft ten onrechte niet onderzocht of de verlaging van de categorie binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.
[appellante sub 2] betoogt verder dat de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein onjuist is vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat bij de verlening van een omgevingsvergunning aan een andere inrichting op het gezoneerde industrieterrein is gebleken dat het aan de geluidszone ten grondslag gelegde zonebewakingsmodel gebreken vertoont en tot gevolg heeft dat er onvoldoende geluidsruimte voor [appellante sub 2] beschikbaar is, terwijl dat wel was beoogd. Daardoor kunnen haar bedrijfsactiviteiten niet meer worden vergund.
2.4.1. Het perceel van [appellante sub 2] aan de [locatie 2] heeft de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1" en "bedrijf van categorie 5.1". Voorts is aan het centrale bebouwingsvlak op het perceel de aanduiding "maximale bouwhoogte (12)" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.1, aanhef en sub a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" bestemd voor bedrijven in de categorieën 2 en 3.1 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.1.2, aanhef en sub a, onderdeel 3, zijn binnen deze bestemming, behoudens met omgevingsvergunning conform het bepaalde in 4.5.1., de bedrijven genoemd in 4.1.1 onder a tot en met c toegestaan, met die verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 5.1", het bestaande bedrijf in categorie 5.1 is toegestaan, maar dat er bij omschakeling naar een ander bedrijfstype voldaan dient te worden aan het gestelde in 4.1.1 onder a tot en met c. Hierbij geldt dat er sprake is van een omschakeling naar een ander bedrijfstype indien het bedrijf na omschakeling onder een andere sbi-code, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, valt.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, geldt voor bedrijfsgebouwen dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan in het bouwvlak met de aanduiding "maximale bouwhoogte" is aangegeven.
2.4.2. In het voor het perceel voorheen geldende plan "Gasthuiswaard" had het perceel de bestemming "Industriële doeleinden III". Aan het centrale bouwvlak op het perceel was voorts de aanduiding "H=12" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de voorschriften behorende bij dat plan waren de als zodanig op de kaart aangewezen gronden bestemd voor:
a. een staalverwerkend bedrijf;
b. bedrijven welke voorkomen in de categorieën 1 tot en met 3 van de Staat van Inrichtingen dan wel niet in deze Staat voorkomen;
een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen met uitsluiting van elke vorm van detailhandel en van bedrijven vallende onder het Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.3, dienen de gebouwen te voldoen aan de op de kaart aangegeven bebouwingshoogte.
2.4.3. Gelet op de verbeelding en de planregels zijn ter plaatse van het perceel van [appellante sub 2] bedrijfsactiviteiten van categorie 5.1 toegestaan. Gelet hierop faalt het betoog dat de raad het huidige gebruik voor bedrijfsactiviteiten in deze categorie ten onrechte onder het overgangsrecht heeft gebracht en is niet aannemelijk dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. Nu uit de planregels volgt dat ook andere bedrijven ter plaatse bedrijfsactiviteiten kunnen uitvoeren in categorie 5.1 met dezelfde sbi-code, is voorts geen sprake van een persoons- of bedrijfsgebonden overgangsrecht. Voor zover [appellante sub 2] de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009 aanhaalt, wordt verwezen naar hetgeen hierover is overwogen in 2.2.4.
Ten aanzien van de toegekende aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" heeft de raad, gelet op de afstand tussen het perceel en een noordelijk gelegen woonwijk en in aanmerking genomen de in zoverre door de raad gehanteerde indicatieve richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in redelijkheid na omschakeling van de huidige bedrijfsactiviteiten slechts bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 mogelijk kunnen maken. Daarbij is tevens van belang dat niet is gebleken dat [appellante sub 2] concrete plannen heeft om haar perceel voor andere bedrijfsactiviteiten te gaan gebruiken. Het betoog van [appellante sub 2] dat het door de raad toegepaste provinciale beleid niet van toepassing is, doet, wat daar ook van zij, niet af aan de deugdelijkheid van de door de raad gehanteerde motivering.
Wat betreft de eventuele nadelige invloed van deze bestemming en aanduiding op de waarde van het perceel van [appellante sub 2], bestaat geen grond voor de verwachting dat deze waardevermindering zodanig is dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de toegekende bestemming en aanduiding aan de orde zijn.
Het betoog van [appellante sub 2] dat de bedrijven eerder ter plaatse gevestigd waren dan de burgerwoningen, zodat de gevolgen van de mogelijk te korte onderlinge afstanden niet ten laste van de bedrijven mogen worden gebracht, kan evenmin slagen. De vraag of de woningen al dan niet van latere datum zijn dan de bedrijven, is in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan voor een bestaand bedrijventerrein bij bestaande woningen niet van doorslaggevende betekenis.
2.4.4. Ten aanzien van de door [appellante sub 2] gewenste bouwhoogte van 30 m wordt overwogen dat de raad bij de bepaling van de maximale bouwhoogte heeft aangesloten bij de in het voorheen geldende plan opgenomen bouwhoogte, nu ter plaatse geen ontwikkelingen zijn beoogd, mede gelet op de nabijheid van woningen. De raad heeft daaraan in redelijkheid een groter belang kunnen hechten dan aan het belang van [appellante sub 2] bij een grotere bouwhoogte. Dat op het terrein reeds hoge gebouwen en kranen staan die als zodanig zijn toegestaan, maakt niet dat de raad een grotere bouwhoogte voor het hele bouwvlak had dienen op te nemen. In de omstandigheid dat met de gemeente gesprekken zijn gevoerd omtrent verplaatsing van het bedrijf en deze niet hebben geleid tot een verplaatsing, heeft de raad evenmin aanleiding hoeven zien een grotere bouwhoogte vast te stellen. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat concrete plannen bestaan voor zodanige bebouwing en dat een grotere bouwhoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen grotere bouwhoogte hoeven vaststellen.
2.5. De Afdeling overweegt over de geluidszone dat uit de plantoelichting volgt dat is beoogd om het bedrijf van [appellante sub 2] op te nemen in het gezoneerde industrieterrein en de geluidszone van dit industrieterrein in dit plan zodanig te wijzigen dat onder meer de huidige en als zodanig in dit plan bestemde bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 2] kunnen worden vergund. Zoals is overwogen in 2.3.2 is in het aan het plan ten grondslag gelegde akoestische onderzoek als uitgangspunt voor de zone van het gezoneerde industrieterrein onder meer het zonebewakingsmodel uit 2009 gehanteerd. [appellante sub 2] heeft gesteld dat dit zonebewakingsmodel ondeugdelijk is, hetgeen tot gevolg heeft dat de reeds voor de vaststelling van het plan aanvraagde milieuvergunning voor haar inrichting niet kan worden verleend. Ter zitting heeft de raad ook erkend dat het zonebewakingsmodel gebreken vertoont.
De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan in zoverre van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan en, anders dan beoogd, op basis hiervan geen toereikende geluidszone van het industrieterrein heeft vastgesteld. Dat dit gebrek voor partijen pas volledig duidelijk werd naar aanleiding van de verlening van een omgevingsvergunning aan een andere inrichting op het gezoneerde industrieterrein, maakt het voorgaande niet anders. Gelet op het voorgaande is het plan in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen. Het betoog slaagt.
Eindconclusie
2.6. In hetgeen [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" op het perceel ten westen van de Centraleweg en ten zuiden van de Heulweg, de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" aan de percelen [locatie 1], [locatie 4] en [locatie 5] en de aanduiding "geluidzone - industrie" is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond.
2.6.1. Nu het voorgaande er onder meer toe leidt dat het gezoneerde industrieterrein vanwege de vernietiging van de aanduiding "geluidzone - industrie" ter plaatse van het plangebied in zoverre geen geluidszone heeft, hetgeen in strijd is met artikel 40 van de Wgh, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen binnen 52 weken na datum van deze uitspraak een nieuw bestemmingsplan vast te stellen, voor zover dit is vernietigd. Om te voorkomen dat in de periode tot aan de inwerkingtreding van dit nieuwe bestemmingsplan een onaanvaardbare geluidssituatie kan ontstaan, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de geluidszone, zoals aangegeven met de aanduiding "geluidszone-industrie" op de verbeelding behorende bij het voorliggende plan, geldt tot de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen bestemmingsplan.
2.6.2. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1 A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Industrieele Maatschappij Geertruidenberg en [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Geertruidenberg van 28 oktober 2010, nummer 13, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" op het perceel ten westen van de Centraleweg en ten zuiden van de Heulweg.
b. de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" op de percelen [locatie 1], [locatie 4] en [locatie 5];
c. de aanduiding "geluidszone-industrie";
III. draagt de raad van de gemeente Geertruidendberg op om binnen 52 weken na datum van verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen een bestemmingsplan vast te stellen voor de onder II genoemde plandelen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
IV. treft de voorlopige voorziening dat de geluidszone, zoals vastgesteld bij besluit van 28 oktober 2010, nummer 13 en zoals op de bij dat besluit behorende verbeelding aangegeven middels de aanduiding "geluidzone - industrie", blijft gelden;
V. bepaalt dat de onder IV getroffen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan zoals bedoeld onder III;
VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 1 A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Industrieele Maatschappij Geertruidenberg en [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Geertruidenberg tot vergoeding van bij [appellante sub 1 A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Industrieele Maatschappij Geertruidenberg in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Geertruidenberg tot vergoeding van bij [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Geertruidenberg aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Industrieele Maatschappij Geertruidenberg het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
X. gelast dat de raad van de gemeente Geertruidenberg aan [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
459-715.