ECLI:NL:RVS:2012:BW1601

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005158/1/T1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W.J. Deetman
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over het bestemmingsplan "Oostelijke Handelskade 4" en de noodzaak van een milieueffectrapport

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 11 april 2012, wordt het besluit van de stadsdeelraad van Amsterdam om het bestemmingsplan "Oostelijke Handelskade 4" vast te stellen, onder de loep genomen. Appellanten, wonend in Amsterdam, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij onder andere aanvoeren dat er geen milieueffectrapport (MER) is opgesteld, terwijl dit volgens hen wel noodzakelijk is gezien de verwachte bezoekersaantallen van de toegelaten discotheek en het restaurant. De stadsdeelraad stelt echter dat de drempelwaarde van 250.000 bezoekers, zoals vastgelegd in het Besluit milieu-effectrapportage 1994, niet wordt overschreden, en dat daarom geen MER vereist is.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de stadsdeelraad zich terecht op dit standpunt heeft gesteld, omdat het onderzoek naar de bezoekersaantallen van de discotheek, uitgevoerd door de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam, aantoont dat het verwachte aantal bezoekers op 120.000 ligt. De Afdeling concludeert dat de stadsdeelraad niet verplicht was om een MER op te stellen, aangezien de drempelwaarde niet wordt overschreden.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de geluidhinder die de discotheek kan veroorzaken voor de omwonenden. De appellanten betogen dat de stadsdeelraad onvoldoende rekening heeft gehouden met de akoestische onderzoeken en de mogelijke geluidshinder. De Afdeling stelt vast dat de stadsdeelraad aannemelijk heeft gemaakt dat met de voorgestelde geluidwerende maatregelen aan de geluidnormen kan worden voldaan. Echter, de Afdeling merkt op dat de stadsdeelraad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, gezien de geluidhinder van de discotheek. De stadsdeelraad wordt opgedragen om binnen 24 weken het gebrek in het besluit te herstellen of een nieuwe planregeling vast te stellen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de stadsdeelraad om de belangen van de omwonenden in acht te nemen en de gevolgen van de geluidhinder adequaat te onderbouwen. De einduitspraak zal later worden gedaan over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

201005158/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. [appellanten sub 2] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Amsterdam,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Amsterdam,
4. [appellant sub 4] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Amsterdam,
5. [appellant sub 5], wonend te Amsterdam,
appellanten,
en
de stadsdeelraad van het stadsdeel Zeeburg, thans stadsdeel Oost, van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2010 heeft de stadsdeelraad het bestemmingsplan "Oostelijke Handelskade 4" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2010, en [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroepschrift bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2010, aangevuld.
De stadsdeelraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de stadsdeelraad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Balu B.V. en de stadsdeelraad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Kattouw, [appellant sub 5] en de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door J.J. Vermeulen en mr. M.L.M. Lohman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Balu B.V., vertegenwoordigd door R. Soesman en mr. J. Haakmeester, advocaat te Baarn, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de stadsdeelraad ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) heeft gemaakt. Zij voeren hiertoe aan dat voor de toegelaten discotheek en het restaurant een bezoekersaantal van meer dan 250.000 kan worden verwacht. De stadsdeelraad heeft ten onrechte geen onderzoek verricht naar de bezoekersaantallen van het restaurant, aldus [appellant sub 1].
2.2.1. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat niet hoeft te worden beoordeeld of een MER hoeft te worden gemaakt, omdat de drempelwaarde in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r. 1994) van 250.000 bezoekers niet wordt overschreden.
2.2.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij worden ondernomen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Ingevolge het vierde lid worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.8b of 7.8d moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r. 1994, voor zover van belang, worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In onderdeel D van de bijlage is in categorie 10.1, voor zover thans van belang, bepaald dat beoordeeld dient te worden of een MER dient te worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een voorziening die 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt.
2.2.3. Bij de voorbereiding van het plan heeft de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam onderzoek verricht naar de verwachte bezoekersaantallen van de toegelaten discotheek. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek bezoekersaantallen Oostelijke Handelskade 4", gedateerd februari 2009. In het rapport is geconcludeerd dat voor de toegelaten discotheek een bezoekersaantal van 120.000 wordt verwacht.
2.2.4. In tegenstelling tot het bestaande gebruik als discotheek was het bestaande gebruik als restaurant ter plaatse van de Oostelijke Handelskade 4 reeds onder het vorige plan toegelaten. Daargelaten de vraag of het restaurant kan worden aangemerkt als een recreatieve voorziening in de zin van categorie 10.1 van het Besluit m.e.r. 1994, overweegt de Afdeling daarom dat de activiteit ten aanzien waarvan het bevoegd gezag bij overschrijding van de drempelwaarde moet beoordelen of een MER moet worden gemaakt de aanleg van dan wel de uitbreiding met de discotheek betreft. Gelet hierop heeft de stadsdeelraad terecht alleen onderzoek verricht naar de bezoekersaantallen van de toegelaten discotheek.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek naar de verwachte bezoekersaantallen gebreken, dan wel een leemte in kennis vertoont en dat de stadsdeelraad zich derhalve niet op het onderzoek heeft mogen baseren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, in tegenstelling tot hetgeen [appellant sub 2] betoogt, voor het berekenen van de verwachte bezoekersaantallen niet alleen rekening is gehouden met de bezoekersaantallen van de huidige discotheek, maar ook met de ontwikkeling binnen de potentiële doelgroep van discotheken en de bezoekersaantallen van andere Amsterdamse gelegenheden. Nu niet wordt voldaan aan de drempelwaarde van 250.000 bezoekers, heeft de stadsdeelraad zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat ingevolge voormelde bepalingen ten behoeve van het plan niet beoordeeld hoefde te worden of een MER diende te worden gemaakt.
Bovendien voorziet het plan niet in een project dat is genoemd in bijlage II van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij richtlijn 2003/35/EG van het Europese Parlement en de Raad van 26 mei 2003). Het betoog faalt.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat het plandeel ter plaatse van de in- en uitgang van de discotheek ten onrechte de aanduiding "(h≤III)" heeft gekregen. Hiertoe voert hij aan dat in het plan ten onrechte binnen de aanduiding "(h≤III)" tevens een ontsluiting ten behoeve van het gebruik binnen de aanduiding "(h≤VI)" mogelijk is gemaakt. Een ontsluiting voor een hogere horecacategorie is niet mogelijk binnen een aanduiding voor een lagere horecacategorie, aldus [appellant sub 2]. Volgens [appellant sub 2] zou de in- en uitgang van de discotheek zich aan de zuidzijde van het pand moeten bevinden.
2.3.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels zijn de op de plankaart voor Horeca aangewezen gronden, met de functieaanduiding "(h≤III)" bestemd voor:
horeca I: lunchrooms, tearooms, ijssalons, koffie- en theehuizen;
horeca II: restaurants;
horeca III: café-restaurants;
alsmede als ontsluitingsroute voor "(h≤VI)";
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.2, zijn de op de plankaart voor Horeca aangewezen gronden, met de functieaanduiding "(h≤VI)" bestemd voor:
horeca I: lunchrooms, tearooms, ijssalons, koffie- en theehuizen;
horeca II: restaurants;
horeca III: café-restaurants;
horeca IV: bars en (nacht)cafés;
horeca V: fastfood (automatieken, snackbars, loketverkoop en fastfoodrestaurants);
horeca VI: dancings, discotheken en sociëteiten, met een maximum van 500 m² netto verblijfsruimte;
maar ook de daarbij horende:
ondergeschikte nevenfuncties, alsmede straten, paden, openbare nutsvoorzieningen, tuinen en erven.
2.3.2. Op de verbeelding is aan het plandeel ter plaatse van het bestaande restaurant de aanduiding "(h≤III)" toegekend. Ter plaatse van de bestaande discotheek is aan het plandeel de aanduiding "(h≤VI)" toegekend.
2.3.3. Gelet op artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels zijn de voor Horeca aangewezen gronden, met de functieaanduiding "(h≤III)" tevens bestemd voor een ontsluitingsroute voor het gebruik binnen de aanduiding "(h≤VI)". In de omstandigheid dat hiermee een ontsluitingsroute voor een hogere horecacategorie mogelijk wordt gemaakt binnen een aanduiding voor een lagere horecacategorie ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planregel in zoverre rechtsonzeker is. Voorts staat het bestemmingsplan niet in de weg aan ontsluiting aan de zuidzijde van het gebouw. Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "(h≤VI)", omdat volgens hen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van de toegelaten discotheek niet kan worden gegarandeerd. Zij voeren hiertoe aan dat zij geluidhinder ondervinden ten gevolge van de exploitatie van de discotheek en rondrijdende auto's en taxi's. Volgens hen vertonen de akoestische onderzoeken die de stadsdeelraad ten grondslag heeft gelegd aan het bestemmingsplan gebreken. In dit kader betoogt [appellant sub 2] allereerst dat ten onrechte is uitgegaan van een te laag muziekgeluidniveau binnen de inrichting. Zo is in plaats van het gebruikelijke 'housespectrum' ten onrechte het 'dancespectrum' gehanteerd en is geen rekening gehouden met live muziek. Daarnaast zijn de voorgestelde geluidwerende voorzieningen zeer ingrijpend en kostbaar en is niet zeker of zij de geluidbelasting voldoende kunnen terugbrengen, aldus [appellant sub 2]. Bovendien is niet zeker of de geluidwerende voorzieningen daadwerkelijk kunnen worden getroffen, nu de toegelaten discotheek is gevestigd in een monument. Voorts stellen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] dat in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in het rapport over de indirecte hinder ten gevolge van het bezoekersverkeer van de toegelaten discotheek, bij de bouw van het appartementencomplex Argentinië geen extra gevelisolatie is aangebracht.
2.4.1. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat het plan geen onaanvaardbare geluidhinder met zich brengt. Hiertoe stelt de stadsdeelraad dat aan de geluidnormen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim) kan worden voldaan.
2.4.2. Adviesbureau IJmeer heeft onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting van de omliggende woningen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Aanvullend Akoestisch Onderzoek AV2 naar de geluidwerende voorzieningen voor club restaurant Panama" (hierna: Akoestisch rapport AV2) en het rapport "Akoestisch onderzoek IH-CV1 naar de indirecte hinder t.g.v. bezoekersverkeer naar en van Panama" (hierna: Akoestisch rapport IH-CV1), beide gedateerd 24 mei 2009. Voorts heeft DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. onderzoek verricht naar de geluiduitstraling van de toegelaten discotheek. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de notitie "Beoordeling akoestische aspecten" (hierna: de notitie), gedateerd 23 november 2011.
In de notitie staat vermeld dat het geluiddrukniveau ter plaatse van de dansvloer in de theaterzaal bij de maximaal geluidbelastende exploitatievorm 100 dB(A) overeenkomstig het housemuziekspectrum bedraagt. Omdat de geluidnormen van artikel 2.17 van het Barim op de gevel van het in aanbouw zijnde appartementencomplex Argentinië worden overschreden, dienen volgens de notitie geluidwerende voorzieningen te worden getroffen. Voor het bereiken van een afdoende geluidisolatie worden onder meer maatregelen voor de gevels en een doos in een doos constructie voorgesteld. Na het treffen van de voorgestelde geluidwerende voorzieningen zal de geluidbelasting op de gevels van de woningen in het appartementencomplex Argentinië aan de geluidnormen van artikel 2.17 van het Barim voldoen, zo staat in de notitie.
Verder staat in het Akoestisch rapport IH-CV1 dat als gevolg van de indirecte hinder door de toegelaten discotheek de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting" van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996 (hierna: de Circulaire) voor de omliggende woningen zal worden overschreden. Derhalve zijn volgens het rapport maatregelen nodig om de indirecte hinder tegen te gaan en de maximale grenswaarde voor het binnengeluidniveau van de Circulaire niet te overschrijden. Hierbij wordt er onder meer van uitgegaan dat de gevelwering van het appartementencomplex Argentinië 7 dB hoger zal zijn dan de minimale eis uit het Bouwbesluit van 20 dB.
2.4.3. Ten aanzien van het muziekgeluidniveau binnen de toegelaten discotheek overweegt de Afdeling als volgt.
In de stukken, waaronder het deskundigenbericht, is vermeld dat het muziekniveau per octaafband kan worden verkregen door de correctiewaarden van het gehanteerde muziekspectrum af te trekken van het energetisch gemiddeld muziekniveau dat zal optreden in de discotheek. Voor de lage frequenties, die de kritische frequenties voor de geluidbelasting vormen, is de correctiewaarde binnen het 'housespectrum' lager dan binnen het 'pop-' en 'dancespectrum', zo volgt uit de stukken.
Hoewel [appellant sub 2] terecht heeft gesteld dat in het Akoestisch rapport AV2 is aangenomen dat het 'dancespectrum' representatief is voor de in de toegelaten discotheek ten gehore te brengen muziek, is er in de notitie van uitgegaan dat het 'housespectrum' de juiste representant is voor het geluiddrukniveau op de dansvloer. Daarnaast heeft de stadsdeelraad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van live muziek lager is dan de maximale geluidbelasting waarvan in de notitie is uitgegaan, nu het geluidniveau van live muziek wordt bepaald door de gebruikte geluidsinstallatie en het spectrum van live muziek overeenkomt met het popspectrum, hetgeen betekent dat geen hogere geluidniveaus voorkomen in de kritische lage frequenties. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is.
Gelet op het voorgaande bestaat op grond van hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting niet is uitgegaan van een situatie die representatief is voor de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat in de notitie is uitgegaan van een te laag muziekgeluidniveau binnen de toegelaten discotheek.
2.4.4. Voorts blijkt uit de brief van 22 november 2011 van het Bureau Monumenten & Archeologie aan de stadsdeelraad dat indien de geluidwerende voorzieningen reversibel zijn, bijvoorbeeld door middel van een doos in een doos constructie, het monumentale karakter van het pand geen belemmeringen met zich brengt voor het aanbrengen van de voorzieningen.
Gelet hierop ziet de Afdeling op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het monumentale karakter van het pand in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van de geluidwerende maatregelen.
2.4.5. Verder heeft [appellant sub 2] met de enkele stelling dat onvoldoende zeker is of de voorgestelde maatregelen voldoende effectief zijn niet aannemelijk gemaakt dat met het treffen van de voorgestelde geluidwerende voorzieningen niet aan de geluidnormen van artikel 2.17 van het Barim zal kunnen worden voldaan.
2.4.6. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de stadsdeelraad aannemelijk heeft mogen achten dat bij het treffen van de voorgestelde maatregelen de toegelaten discotheek aan de geluidnormen van artikel 2.17 van het Barim kan voldoen. Voorts heeft de stadsdeelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij het voldoen aan de normen van artikel 2.17 van het Barim sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat niet op enigerlei wijze is uitgesloten dat de stadsdeelraad toepassing zal geven aan artikel 2.20 van het Barim, op grond waarvan het bevoegd gezag, voor zover hier van belang, in afwijking van de geluidnormen van artikel 2.17 bij maatwerkvoorschrift hogere waarden kan vaststellen. Dit klemt temeer, nu Balu B.V. ter zitting heeft verklaard dat zij weliswaar bereid is de voorgestelde geluidisolerende maatregelen te treffen, maar dat zij zal bezien in hoeverre een aanvraag voor het vaststellen van maatwerkvoorschriften om af te wijken van de geluidnormen van artikel 2.17 van het Barim, een goedkoper en efficiënter alternatief is.
Het vaststellen van hogere waarden bij maatwerkvoorschrift krachtens artikel 2.20 van het Barim betekent evenwel niet zonder meer dat nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden is gegarandeerd. Bij de beoordeling of alsdan sprake is van een goed woon- en leefklimaat dienen alle omgevingsfactoren te worden betrokken. Hierbij speelt onder meer een rol dat in de notitie is vermeld dat het energetisch gemiddeld muziekniveau in de toegelaten discotheek 100 dB(A) bedraagt en ter zitting is gebleken dat de afstand van de toegelaten discotheek tot de dichtstbijzijnde woningen 25 meter is.
Gelet hierop heeft de stadsdeelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onevenredige geluidhinder voor de omwonenden met zich brengt, zonder dat hij ofwel de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen op enigerlei wijze heeft uitgesloten, ofwel heeft gemotiveerd dat in het licht van alle omgevingsfactoren met het vaststellen van hogere waarden bij maatwerkvoorschrift krachtens artikel 2.20 van het Barim nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden is gegarandeerd.
Gelet op het voorgaande heeft de stadsdeelraad onvoldoende gemotiveerd dat, wat de geluidhinder vanwege het ten gehore brengen van muziek in de toegelaten discotheek betreft, ter plaatse van de nabijgelegen woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de stadsdeelraad bij het parkeeronderzoek ten onrechte uitgaat van een te hoog aantal te benutten parkeerplaatsen. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat de stadsdeelraad ten onrechte eraan voorbij gaat dat de bezoekers van de toegelaten discotheek in de directe omgeving willen parkeren en niet in de parkeergarages "Nieuw Amerika" en "De Loodsen" en op het parkeerterrein aan de Van Reedestraat. Hij stelt dat op de Oostelijke Handelskade geen parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de toegelaten discotheek. Volgens [appellant sub 2] zijn voorts in de parkeergarages "De Loodsen" en "Nieuw Amerika" geen 90, maar slechts 30-40 parkeerplaatsen beschikbaar.
2.5.1. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat in de directe omgeving van het plangebied voldoende parkeercapaciteit is om te voorzien in de parkeerbehoefte van de toegelaten discotheek.
2.5.2. De stadsdeelraad heeft onderzoek verricht naar de parkeercapaciteit in de omgeving van het plangebied en aan de hand daarvan een parkeerbalans voor de toegelaten discotheek opgesteld. In de parkeerbalans is vermeld dat de parkeerbehoefte 200 parkeerplaatsen bedraagt. Het aantal beschikbare parkeerplaatsen voor de toegelaten discotheek bedraagt op de Oostelijke Handelskade 20-40, in de SBS 6 garage 25, in de garages "Nieuw Amerika" en "De Loodsen" 90 en op het parkeerterrein aan de Van Reedestraat 180. Hiermee kan aan de parkeerbehoefte worden voldaan, zo staat in het rapport.
In het deskundigenbericht staat vermeld dat de raad op basis van tellingen heeft geconstateerd dat 20 tot 40 parkeerplaatsen beschikbaar zijn op de Oostelijke Handelskade. Voorts is met tellingen in april 2009 aannemelijk gemaakt dat in de parkeergarages "Nieuw Amerika" en "De Loodsen" 90 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de toegelaten discotheek, zo staat in het deskundigenbericht. In de enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat minder parkeerplaatsen beschikbaar zijn, ziet de Afdeling geen grond om aan het deskundigenbericht op dit punt te twijfelen.
Voorts heeft de stadsdeelraad ter zitting verklaard dat de afstand van de toegelaten discotheek tot de parkeergarages "Nieuw Amerika" en "De Loodsen" en het parkeerterrein aan de Van Reedestraat weliswaar respectievelijk 400 en 600 meter bedraagt, maar dat deze afstanden niet onacceptabel zijn, gezien de grote parkeerdruk in de stad Amsterdam en de omstandigheid dat het parkeerterrein aan de Van Reedestraat slechts in incidentele gevallen in parkeerbehoefte hoeft te voorzien. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerbalans ten onrechte uitgaat van een te hoog aantal te benutten parkeerplaatsen. De stadsdeelraad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de directe omgeving van het plangebied voldoende parkeercapaciteit is om te voorzien in de parkeerbehoefte van de toegelaten discotheek.
2.6. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen voorts dat de stadsdeelraad ten onrechte geen rekening houdt met de hinder die de toegelaten discotheek veroorzaakt in de openbare ruimte. Volgens hen treedt het gemeentebestuur ten onrechte niet tegen deze overlast op.
2.6.1. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat passende maatregelen zijn getroffen om de overlast in de openbare ruimte nabij de toegelaten discotheek te beperken. Hij heeft hiertoe ter zitting uiteengezet dat tijdens de openingsuren in de nacht het restaurant als uitgang wordt gebruikt voor de discotheek, de taxistandplaats is verplaatst, de weg gedeeltelijk 's avonds voor verkeer is afgesloten en er controles plaatsvinden om de overlast te beperken.
De Afdeling is niet gebleken dat de stadsdeelraad eventuele overlast in de openbare ruimte en de leefbaarheid van de buurt onvoldoende bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Voor zover wordt betoogd dat de maatregelen niet worden gehandhaafd kan dat in deze procedure inhoudelijk niet aan de orde kan komen.
2.7. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen voorts dat onvoldoende onderzoek is verricht naar alternatieve locaties voor de bestaande discotheek.
2.7.1. De Afdeling overweegt dat de stadsdeelraad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de stadsdeelraad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Volgens de stadsdeelraad zijn er geen gelijkwaardige alternatieve locaties, waartegen minder bezwaren kunnen worden opgeworpen. Hij heeft bij de keuze voor de locatie van belang geacht dat het gekozen gebied zich heeft ontwikkeld van een voormalig havengebied tot een gemengd gebied met woon- en werkfuncties met een nadruk op culturele activiteiten. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de stadsdeelraad de voor- en nadelen van alternatieven onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken.
2.8. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.4.6. is het bestreden besluit van 6 april 2010 genomen in strijd met 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de stadsdeelraad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
De stadsdeelraad dient met inachtneming van hetgeen onder 2.4.6 is overwogen alsnog deugdelijk te motiveren dat wat de geluidhinder vanwege het ten gehore brengen van muziek in de toegelaten discotheek betreft, ter plaatse van de nabijgelegen woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, dan wel het bestreden besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
2.10. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de stadsdeelraad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam op om binnen 24 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin onder 2.4.6 is overwogen het gebrek in het besluit van 6 april 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oostelijke Handelskade 4" te herstellen door alsnog deugdelijk te motiveren dat wat de geluidhinder vanwege het ten gehore brengen van muziek in de toegelaten discotheek betreft, ter plaatse van de nabijgelegen woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012
271-683.