ECLI:NL:RVS:2012:BW1590

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105521/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de Raad voor Rechtsbijstand inzake vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 maart 2011. De rechtbank had eerder een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 18 december 2008, waarin een toevoeging voor rechtsbijstand werd verleend aan [appellant B], ongegrond verklaard. Tevens werd het bezwaar van [appellant A] tegen de vergoeding van de verleende rechtsbijstand, vastgesteld op € 938,77, niet-ontvankelijk verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand had op 8 december 2009 het bezwaar van [appellant B] tegen het besluit van 18 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van 7 januari 2009 herroepen, waarbij een nieuwe vergoeding van € 1622,54 werd toegekend.

In hoger beroep betoogt [appellant A] dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant B] als belanghebbende moet worden aangemerkt en recht heeft op vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De Raad voor Rechtsbijstand heeft echter in zijn besluit van 8 december 2009 niet het besluit van 18 december 2008 herroepen, waardoor [appellant B] niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de gemaakte proceskosten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten door [appellant B] terecht is afgewezen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201105521/1/A2.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], advocaat te Steenbergen, en [appellant B], wonend te Made, gemeente Drimmelen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 maart 2011 in zaak nr. 10/270 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (voorheen de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch; hierna: de raad)
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2008 heeft de raad een toevoeging verleend voor rechtsbijstand in een civiele procedure ten behoeve van [appellant B].
Bij besluit van 7 januari 2009 heeft de raad de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand vastgesteld op een bedrag van € 938,77.
Bij besluit van 8 december 2009, heeft de raad, opnieuw het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 18 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar gericht tegen het besluit tot vaststelling van de vergoeding van 7 januari 2009 gegrond verklaard, het besluit van 7 januari 2009 herroepen en een vergoeding toegekend van € 1622,54.
Bij uitspraak van 28 maart 2011, verzonden op 1 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant B] daartegen ingestelde beroep, voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 18 december 2008, ongegrond verklaard en voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 7 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de rechtbank het door [appellant A] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 31 augustus 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 18 december 2008 heeft de raad een toevoeging afgegeven voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant B] in een civiele procedure. De raad heeft aan die toevoeging zaakscode P100 (personen- en familierecht/overige) gekoppeld.
Bij besluit van 7 januari 2009 heeft de raad de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand vastgesteld op een bedrag van € 938,77. [appellant A] heeft hiertegen, mede namens zijn cliënt [appellant B], bezwaar gemaakt en daarbij tevens verzocht om een vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de mededeling in het besluit van 18 december 2008, dat de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand voor een procedure met zaakscode P100 wordt vastgesteld op basis van 7 punten, niet op enig rechtsgevolg is gericht. Het bezwaar is gericht tegen deze mededeling en daarom niet-ontvankelijk. De raad heeft evenwel het besluit van 7 januari 2009 herroepen, omdat de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand moet plaatsvinden op basis van zaakscode P050, op basis van 12 punten, in plaats van op basis van zaakscode P100. De raad heeft daarbij geweigerd om de gemaakte kosten van rechtsbijstand in bezwaar te vergoeden.
2.2. In geschil is de vergoeding van de kosten die zijn gemaakt in bezwaar.
2.3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.4. [appellant A] is als rechtsbijstandverlener geen belanghebbende bij een verzoek om een vergoeding van de door [appellant B] gemaakte kosten in bezwaar en kan reeds daarom niet in aanmerking komen voor een dergelijke vergoeding.
2.5. [appellant B] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad in het besluit van 8 december 2009 hem heeft aangemerkt als belanghebbende en dat hij derhalve in aanmerking komt voor een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar. De raad heeft verzuimd om een besluit te nemen op zijn bezwaar, inclusief zijn verzoek tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar, aldus [appellant B].
2.5.1. Nu de raad het besluit van 18 december 2008 niet heeft herroepen, komt [appellant B] reeds hierom niet in aanmerking voor een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn bezwaar tegen dat besluit.
De raad heeft bij besluit van 8 december 2009 zijn besluit van 7 januari 2009 herroepen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 april 2011 in zaak nr.
201007914/1/H2) is het belang van de rechtzoekende niet rechtstreeks betrokken bij een besluit waarbij de hoogte van de aan de rechtshulpverlener toekomende vergoeding is vastgesteld. Dit betekent dat [appellant B] niet kon worden ontvangen in zijn bezwaar noch in zijn verzoek om een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad het verzoek om vergoeding van de door [appellant B] gemaakte kosten in bezwaar terecht heeft afgewezen. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012
362-680.