201200980/2/R2.
Datum uitspraak: 6 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te De Bilt,
verzoekers,
de raad van de gemeente de Bilt,
verweerder.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Parkeerplaatsen Biltstein" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2012, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 februari 2012.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2012, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 maart 2012, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. N.A. van Renssen, advocaat te Utrecht, en J.P.P.A.J. Bouman, en de raad, vertegenwoordigd door M. Corsel en A. van Breda, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om ongeveer 40 parkeerplaatsen aan te leggen aan de Biltstein in De Bilt.
2.3. [verzoekers] hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan. Zij stellen dat ten onrechte geen groenbestemming aan de gronden is toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek "Parkeeronderzoek De Bilt - Dorpstraat e.o." van 4 augustus 2011 (hierna: het parkeeronderzoek) ten onrechte niet ter inzage is gelegd bij het ontwerpplan. Voorts betogen [verzoekers] dat geen behoefte bestaat aan het in het plan voorziene parkeerterrein. Hierbij wijzen zij op de notitie "Second opinion parkeeronderzoek De Bilt-Dorpsstraat en omstreken" van Witteveen+Bos van 9 februari 2012 (hierna: de notitie).
Verder voeren [verzoekers] aan dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in compensatie voor de waterhuishouding in verband met de extra verharding die zal ontstaan door de aanleg van het parkeerterrein en dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met het historische en kleinschalige karakter van de oude kern van De Bilt. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de veiligheid in het plangebied, aldus [verzoekers]. Verder betogen zij dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar alternatieven. [verzoekers] wijzen onder meer op het alternatief om een éénrichtingsweg in de Dorpsstraat en de Burgermeester de Withstraat in te stellen zodat op de openbare weg aldaar meer ruimte ontstaat voor parkeren.
2.3.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden in het plangebied de bestemming "Verkeer -Verblijfsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor erftoegangswegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, overig verblijfsgebied, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
2.3.2. Voor zover [verzoekers] betogen dat het parkeeronderzoek ten onrechte niet bij het ontwerpplan ter inzage is gelegd overweegt de voorzitter dat het parkeeronderzoek is opgesteld na de terinzagelegging van het ontwerpplan. Het onderzoek dient derhalve ter nadere onderbouwing van het plan. Nu het onderzoek niet betrokken is bij het opstellen van het ontwerpplan, hoefde het niet met het ontwerpplan ter inzage te worden gelegd.
2.3.3. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad voornemens is om het oude centrum van De Bilt in te richten als verblijfsgebied met ruimte voor brede trottoirs en met de mogelijkheid voor een markt en terrassen. Bovendien zullen de smalle straten worden ontzien van parkeervoorzieningen. Door deze herinrichting zal een aantal parkeerplaatsen in het oude centrum verdwijnen. Het in het plan voorziene parkeerterrein dient ter compensatie van die parkeerplaatsen. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat met het plan tevens beoogd is om de parkeerdruk in het centrum te verminderen, aangezien in de bestaande situatie regelmatig buiten de aangegeven parkeervakken wordt geparkeerd. Bovendien zal het parkeerterrein een P&R-functie vervullen ten behoeve van het busstation aan de overkant van de Utrechtseweg. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat behoefte bestaat aan het in het plan voorziene parkeerterrein heeft de raad het parkeeronderzoek overgelegd. In de door [verzoekers] overgelegde notitie worden weliswaar enkele kanttekeningen bij dit parkeeronderzoek gemaakt, hiermee is echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de raad het parkeeronderzoek niet aan het plan ten grondslag had mogen leggen. De voorzitter is van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat geen behoefte is aan de in het plan voorziene parkeerplaatsen.
2.3.4. Voorts blijkt uit de plantoelichting dat de historische kern van De Bilt is aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht, zodat het historische karakter, waaronder de aanwezige groenstructuren, behouden dient te blijven. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het historische en dorpse karakter en de verblijfskwaliteit van de historische kern worden vergroot door onder meer de laan- en boomstructuur in de Dorpsstraat te herstellen. Voorts is gebleken dat de monumentencommissie heeft ingestemd met het voor de historische kern opgestelde herinrichtingsplan en is ter zitting vast komen te staan dat door de aanleg van de parkeerplaatsen geen bomen zullen verdwijnen. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen door [verzoekers] is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat door de aanleg van het parkeerterrein het historische karakter van het beschermd dorpsgezicht zal worden aangetast.
2.3.5. Ten aanzien van de vrees van [verzoekers] dat op het terrein een onveilige situatie zal ontstaan, overweegt de voorzitter dat dit ziet op de handhaving van de ter plaatse geldende regels ten aanzien van de openbare orde in het gebied. Dit aspect is in deze procedure inhoudelijk niet aan de orde.
2.3.6. Met betrekking tot de door [verzoekers] aangedragen alternatieven overweegt de voorzitter allereerst dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van de alternatieven dienen in die afweging te worden betrokken.
Zoals hiervoor overwogen blijkt uit de plantoelichting dat de aanleg van het parkeerterrein het gevolg is van de herinrichting van het oude centrum. Beoogd is om de Dorpsstraat en de Burgermeester de Withstraat in te richten als verblijfsgebied waardoor het aantal parkeerplaatsen daar wordt verminderd. Het creëren van meer parkeerplaatsen in deze straten van de oude kern door deze in te richten voor éénrichtingsverkeer acht de raad derhalve niet wenselijk. Voorts heeft de raad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het terrein van de voormalige Europatuin, anders dan [verzoekers] menen, eveneens geen reëel alternatief is aangezien dit terrein, anders dan de gronden in het plangebied, niet in eigendom is bij de gemeente waardoor het ontwikkelen van een parkeerterrein op deze locatie op korte termijn niet mogelijk is. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in voldoende mate de voor- en nadelen van alternatieven voor het plan heeft afgewogen.
2.3.7. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de afvoer van overtollig water zal plaatsvinden via het gemeentelijk rioolsysteem. Daarnaast blijkt uit de plantoelichting dat bij hevige regenval overstort in de nabijgelegen sloot mogelijk is. Bovendien is niet gebleken dat het waterschap bezwaar heeft tegen het plan. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de waterhuishouding een belemmering zal vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
2.3.8. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter niet dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Het verzoek van [verzoekers] dient daarom te worden afwezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2012