201112769/2/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Bunschoten,
verzoekster,
de raad van de gemeente Bunschoten,
verweerder.
Bij besluit van 15 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Haarbrug-Zuid" (hierna: het plan) en de exploitatieplannen "Haarbrug-Zuid" en "Amersfoortseweg-West" vastgesteld.
Tegen het besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, ingekomen op dezelfde datum, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoekster] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2012, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.I. Vermeulen, bijgestaan door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein aan de zuidzijde van Bunschoten.
2.3. [verzoekster] heeft ter zitting verduidelijkt dat haar beroep niet is gericht tegen de exploitatieplannen. Voorts heeft zij gesteld dat haar bezwaar, voor zover het de bij haar in eigendom zijnde gronden betreft, niet zozeer is gericht tegen de bij het bestemmingsplan voorziene bedrijfsbestemming daarvoor, maar tegen de in het plan opgenomen mogelijkheid om slechts één in plaats van twee bedrijfswoningen op haar gronden op te richten. Aldus heeft de raad volgens haar onvoldoende met haar belangen rekening gehouden.
Voorts heeft [verzoekster] er bezwaren tegen dat op een gedeelte van haar gronden een deel van een rotonde is voorzien. Zij vreest voor een verminderd woongenot door een verlies aan privacy en uitzicht alsmede overlast door inschijnende koplampen.
2.3.1. Voor zover het verzoek van [verzoekster] er betrekking op heeft dat in het plan voor haar perceel niet de mogelijkheid is opgenomen om twee bedrijfswoningen op te richten, overweegt de voorzitter dat [verzoekster] niet is gebaat bij schorsing van dat deel van het bestreden besluit, aangezien daarmee niet het door haar gewenste resultaat kan worden bereikt. Een voorlopige voorziening die daarin wel zou voorzien acht de voorzitter te verstrekkend, aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd.
Voorts is, nu de rotonde blijkens de verbeelding is voorzien op ongeveer 55 m van de bedrijfswoning van [verzoekster], niet aannemelijk geworden dat de bij het plan voorziene rotonde zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van het woonklimaat van [verzoekster].
2.4. Verder vreest [verzoekster] dat de verwezenlijking van de in het plan vastgelegde bedrijfsbestemmingen ten behoeve van nieuw te vestigen bedrijven, onaanvaardbare geurhinder voor haar met zich zal brengen, nu ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de cumulatie van geur van de voorziene bedrijven uit de ter plaatse beoogde vis- en koekindustrie, aldus [verzoekster].
2.4.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de voorzitter vast dat het plan voorziet in een zogeheten inwaartse milieuzonering, waarbij de raad de richtafstanden uit de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" heeft toegepast. In dit verband heeft de raad verwezen naar een op 3 juli 2008 door ingenieursbureau Aveco de Bondt uitgevoerde studie "Milieuzonering en behoefte studie Haarbrug-Zuid", waaruit kan worden afgeleid dat deze inwaartse zonering is aangebracht aan de hand van de contouren die zijn getrokken rondom de aan de Amersfoortseweg gelegen milieugevoelige bestemmingen, waarbij de richtafstanden van de VNG-brochure zijn gehanteerd. Aan een deel van het plangebied ten westen van de Amersfoortseweg, waar ook de gronden van [verzoekster] zijn gelegen, is een bestemming gegeven, die maximaal categorie 1 en 2 bedrijvigheid mogelijk maakt, al dan niet in combinatie met een bedrijfswoning. In de enkele stelling dat voor onaanvaardbare geurhinder moet worden gevreesd, omdat geen onderzoek is gedaan naar de cumulatieve geurhinder vanwege de mogelijke vestiging van bedrijven binnen de foodsector (visbedrijven en bakkerijen) ziet de voorzitter geen aanleiding om te oordelen dat het plan in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat, ondanks dat de afstanden zoals genoemd in de VNG-brochure in acht zijn genomen, geen aanvaardbaar woon-en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoekster] kan worden gewaarborgd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat deze woning in het plan als bedrijfswoning is opgenomen, terwijl de raad de afstanden zoals deze ten opzichte van een rustige woonwijk gelden heeft gehanteerd.
2.5. Voorts betwist [verzoekster] dat het plan financieel uitvoerbaar is. Omdat niet alle gronden minnelijk zullen worden verworven, zal de gemeente hiervoor teveel kosten moeten maken, aldus [verzoekster].
2.5.1. Ter zitting is komen vast te staan dat een substantieel deel van de gronden in het plangebied reeds is verworven. Voorts is aannemelijk geworden dat, voor zover gronden niet langs minnelijke weg kunnen worden verworven, voor het plan voldoende financiële reserves beschikbaar zijn om dergelijke onvoorziene kosten te dekken. Gelet hierop acht de voorzitter voorshands niet aannemelijk dat het plan niet financieel uitvoerbaar is.
Voor zover [verzoekster] in dit verband heeft beoogd te stellen dat het plan niet uitvoerbaar is nu een deel van de voor de uitvoering van het plan benodigde gronden bij haar in eigendom zijn en zij deze niet wenst te verkopen overweegt de voorzitter dat de raad te kennen heeft gegeven zo nodig over te gaan tot onteigening van de benodigde gronden.
2.6. Voor zover [verzoekster] tot slot vreest voor waardevermindering van haar woning overweegt de voorzitter dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan zijn gemoeid.
2.7. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2012