ECLI:NL:RVS:2012:BW1563

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107845/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • N.S.J. Koeman
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning aanvraag A.V.V. voor hotelcomplex in Vlissingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had op 9 juni 2011 geoordeeld dat de aanvraag om bouwvergunning van A.V.V. Beheer B.V. voor een hotelcomplex met zalen en recreatieappartementen op het perceel Boulevard Evertsen 244 te Vlissingen ten onrechte buiten behandeling was gesteld. Het college had eerder, op 7 december 2009, de aanvraag om bouwvergunning van A.V.V. afgewezen, en dit besluit was later door het college in stand gehouden. A.V.V. had hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 januari 2012, waar beide partijen vertegenwoordigd waren. Het college betoogde dat A.V.V. niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat het bouwplan niet gerealiseerd kon worden zonder eigendom van de benodigde gronden. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat A.V.V. als aanvrager van de bouwvergunning belanghebbende was, tenzij het college kon aantonen dat het bouwplan niet gerealiseerd kon worden. Dit was niet het geval, aangezien de uitkomst van een civielrechtelijke procedure tussen partijen nog ongewis was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om bouwvergunning ten onrechte buiten behandeling had gelaten. De beslissing van de Raad van State was dat het hoger beroep ongegrond was en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201107845/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 juni 2011 in zaak nr. 10/639 in het geding tussen:
A.V.V. Beheer B.V. (hierna: A.V.V.), gevestigd te Middelburg,
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college de aanvraag om bouwvergunning van A.V.V. voor een hotelcomplex met zalen en recreatieappartementen (hierna: het bouwplan) op het perceel Boulevard Evertsen 244 te Vlissingen (hierna: het perceel) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het college het door A.V.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 7 december 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 9 juni 2011 heeft de rechtbank het door A.V.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 juni 2010 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
A.V.V. heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr.
201107848/1/A1, behandeld op 3 januari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door M. Kavsitli en H.A.J.M. Peters, beiden werkzaam bij de gemeente, en A.V.V., vertegenwoordigd door J. Geurts en K. Timmermans, bijgestaan door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat A.V.V. is aan te merken als belanghebbende bij een besluit op haar bouwaanvraag van 13 oktober 2009. Volgens het college heeft de rechtbank miskend dat het bouwplan waarvoor A.V.V. bouwvergunning heeft gevraagd nimmer kan worden gerealiseerd, nu de daarvoor benodigde gronden niet aan haar in eigendom toebehoren.
2.2.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 oktober 2009 in zaak nr.
200900139/1/H1), is de aanvrager om bouwvergunning belanghebbende bij een beslissing op die aanvraag, tenzij aannemelijk is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt. Zoals verder uit genoemde uitspraak volgt, leidt de enkele omstandigheid dat de aanvrager geen eigenaar is van de gronden waarop het bouwplan is voorzien, niet tot die conclusie.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de stelling dat het bouwplan nimmer zal kunnen worden verwezenlijkt, niet gerechtvaardigd is. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting is bevestigd, het gedeelte van de gronden waarop het bouwplan is voorzien en dat niet in eigendom is van A.V.V., nog in een civielrechtelijke procedure tussen partijen is betrokken, waarvan de uitkomst nog ongewis is.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat onder die omstandigheden niet is uitgesloten dat het bouwplan wordt uitgevoerd.
2.3. Anders dan het college betoogt, heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat het de aanvraag om bouwvergunning van A.V.V. ten onrechte met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling heeft gelaten. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld is in het onderhavige geval niet voldaan aan een van de in voormeld artikellid gestelde voorwaarden voor de toepasselijkheid daarvan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012
531-641.