ECLI:NL:RVS:2012:BW1559

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107456/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschadevergoeding en voorzienbaarheid van bouwprojecten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant, wonend te Druten, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Druten, die op 24 maart 2009 aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ieder € 8.000,00 ter vergoeding van planschade had toegekend. De appellant stelde dat de bouw van een woning met garage op een perceel in Druten voor [belanghebbende A] en [belanghebbende B] voorzienbaar was en dat het college de adviezen van de SAOZ en de Stichting Johan van Oldenbarnevelt niet aan zijn besluiten ten grondslag mocht leggen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bouw van de woning met garage niet voorzienbaar was voor [belanghebbende A] en [belanghebbende B] op het moment dat zij hun onroerende zaken kochten. De bestemmingsplannen gaven geen aanleiding om te veronderstellen dat de bouw van de woning mogelijk was, aangezien het perceel in het bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden, categorie T (tuin)' had. De wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan was opgenomen, maakte het niet mogelijk om de bestemming te wijzigen in woningbouw zonder een vrijstelling.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 april 2012.

Uitspraak

201107456/1/A2.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Druten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2011 in zaak nr. 10/4071 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Druten.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 24 maart 2009 heeft het college [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ieder € 8.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende A] heeft daartoe in de gelegenheid, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2012, waar [appellant] en [belanghebbende C], bijgestaan door J.H. Reijnen, en het college, vertegenwoordigd door L. Flier, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ieder een vergoeding toegekend voor de planschade die zij hebben geleden als gevolg van een bij besluit van 11 september 2007 krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling voor de bouw van een woning met garage op een perceel aan de [locatie] te Druten.
2.1.1. [appellant], de aanvrager van de vrijstelling en bouwvergunning, heeft met de gemeente op 10 september 2007 een overeenkomst gesloten, waarbij hij zich heeft verbonden door het college toe te kennen vergoedingen van planschade ten gevolge van de vrijstelling voor zijn rekening te nemen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouw van de woning met garage op het perceel voor [belanghebbende A] en [belanghebbende B] voorzienbaar was en dat het college de adviezen van de SAOZ van februari 2009 en van de Stichting Johan van Oldenbarnevelt van 6 april 2010 niet aan zijn besluiten ten grondslag mocht leggen.
2.3. Dit betoog faalt. Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Druten-Kom 1994" de bestemming "Woondoeleinden, categorie T (tuin)". Volgens de plankaart bij het bestemmingsplan ligt het perceel in een gebied met de aanduiding "Grens wijzigingsbevoegdheid I t/m IV". Deze wijzigingsbevoegdheid is uitgewerkt in artikel 7 van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan. De op het perceel rustende bestemming wordt in dit artikel niet genoemd en dus kan deze bestemming niet door middel van een algemene wijzigingsbevoegdheid worden gewijzigd in woningbouw. Eerst na het bij besluit van 11 september 2007 verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO mocht de woning en garage op het perceel worden gebouwd. Deze planologische wijziging was voor [belanghebbende A] en [belanghebbende B] op de dagen dat zij hun onroerende zaken kochten, respectievelijk 25 juli 2000 en 16 november 1999, niet voorzienbaar. Dat in de door de Stichting Plan en Schade, voor de vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO uitgevoerde risicoanalyse wel van voorzienbaarheid is uitgegaan, doet daar niet aan af. Ten onrechte wordt daarin uitgegaan dat op het perceel de bestemming "Woondoeleinden, categorie EO" rust en dat toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van artikel 7 van de planvoorschriften. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de bouw van de woning met garage op het perceel voor [belanghebbende A] en [belanghebbende B] niet voorzienbaar was.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO niet nodig was geweest indien het college de wijziging van de bestemming van het perceel in woondoeleinden zou hebben meegenomen tijdens de ontwikkeling van de bestemmingsplannen "Druten-Kom 1994, wijziging Boldershof" en"Druten-Kom 1994, wijziging Boldershof 2e fase".
2.4.1. Dit betoog leidt niet tot het gewenste doel. Voorop staat dat deze bestemmingsplannen in rechte onaantastbaar zijn en dat derhalve van de rechtmatigheid van de inhoud en totstandkoming daarvan moet worden uitgegaan. Het had op de weg van [appellant] gelegen zijn bezwaren tegen die bestemmingsplannen in de toen daarvoor openstaande procedures naar voren te brengen. Daarbij komt dat in deze procedure de vraag centraal staat of de bouw van de woning met garage op het desbetreffende perceel voorzienbaar was en of, in het verlengde daarvan, de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 oktober 2010 terecht ongegrond heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012
299.