201106273/1/A3.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2011 in zaken nrs. 39/1788 en 39/1785 in het geding tussen:
de burgemeester van Leiden.
Bij besluit van 8 april 2011 heeft de burgemeester het bij besluit van 29 maart 2011 aan [appellant] opgelegde huisverbod voor de woning aan de [locatie] te Leiden met een periode van achttien dagen verlengd.
Bij mondelinge uitspraak van 14 april 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 29 april 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] tegen het besluit van 8 april 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 19 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze brief aan de Afdeling doorgezonden.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2012, waar [appellant], en de burgemeester van Leiden, vertegenwoordigd door mr. A. van der Jagt, werkzaam bij de gemeente Leiden, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting door [appellant] nog een stuk in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth), voor zover thans van belang, kan een burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van een of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2.2. De burgemeester heeft aan het besluit van 8 april 2011 een aan hem uitgebracht beleidsadvies (hierna: het advies) ten grondslag gelegd. In dit advies is vermeld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] een posttraumatische stressstoornis en mogelijk andere psychische problemen heeft. Daarnaast drinkt hij teveel alcohol, waar [appellant] mee wil stoppen, aldus het advies. In het advies staat dat op 7 april 2011 een gesprek met [appellant], zijn vrouw, een medewerker van de reclassering en een algemeen maatschappelijk werker heeft plaatsgevonden. Dit gesprek zou naar verwachting van de twee laatst genoemde personen uit de hand zijn gelopen als zij er niet bij geweest zouden zijn. [appellant] en zijn echtgenote maakten elkaar tijdens dit gesprek zwart en [appellant] begon op een zeker moment te trillen van woede. De veiligheid van [appellant], zijn echtgenote en hun kinderen is niet gewaarborgd bij beëindiging van het huisverbod en er is nog geen verandering in de situatie die heeft geleid tot de oplegging van het huisverbod, aldus het advies. Gelet op het ernstige geweld dat aan de oplegging van het huisverbod ten grondslag is gelegd zal volgens het advies zeer snel hulpverlening waar zowel [appellant] als zijn echtgenote aan meewerken, moeten worden opgestart.
2.3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot verlenging van het hem opgelegde huisverbod gebruik heeft kunnen maken. Hij betwist dat hij een posttraumatische stressstoornis heeft en dat tijdens het gesprek op 7 april 2011 spanningen tussen hem en zijn echtgenote bestonden. In het advies staat daarnaast ten onrechte dat er geen verandering in de situatie was gekomen, nu hij op eigen initiatief contact heeft gezocht met diverse hulpinstanties, aldus [appellant].
2.3.1. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlengen van het aan [appellant] opgelegde huisverbod met achttien dagen. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester zich bij zijn besluitvorming mocht baseren op het aan hem uitgebrachte advies. In de enkele stelling van [appellant] dat hij niet aan een posttraumatische stressstoornis lijdt en de omstandigheid dat hij het gesprek op 7 april 2011 anders heeft ervaren dan de hulpverleners die ook bij dit gesprek aanwezig waren, is geen grond gelegen voor een ander oordeel. In het advies wordt melding gemaakt van meervoudige problematiek op het gebied van relatie, alcohol en het oorlogstrauma van [appellant]. Ten aanzien van deze meervoudige problematiek heeft [appellant] volgens het advies zeer dringend hulp nodig. Uit de dossierstukken en de uitspraak van de voorzieningenrechter volgt dat [appellant] en zijn echtgenote naar aanleiding van het gesprek op 7 april 2011 zijn aangemeld bij een hulpverleningsinstantie. Daarnaast heeft [appellant] ter zitting van de voorzieningenrechter verklaard dat op 15 april 2011 een eerste gesprek met een psychotherapeut was gepland. Op grond hiervan kan, zoals ook in het advies staat vermeld, niet worden gezegd dat ten tijde van de verlenging van het huisverbod al een reële aanvang met de hulpverlening was gemaakt, hoewel duidelijk was geworden dat deze hulpverlening noodzakelijk was. Daarnaast volgt uit het advies dat ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog geen veiligheidsplan was opgesteld dat nodig werd geacht om op een veilige manier een gesprek tussen [appellant] en zijn echtgenote te kunnen laten plaatsvinden.
Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich op 8 april 2011 nog immer een situatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wth voordeed.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012