201108752/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
2. het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
3. [appellant sub 3], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 juli 2011 in zaken nrs. 10/502 en 10/514 in het geding tussen:
[appellant sub 3],
[wederpartij] en anderen
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college aan [appellant sub 1] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning aan de [locatie] te Lage Mierde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het door [appellant sub 3] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 31 maart 2009 gewijzigd in die zin dat de kadastrale aanduiding wordt gewijzigd van H11989 in H1696.
Bij uitspraak van 7 juli 2011, verzonden op 11 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant sub 3] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het beroep van [wederpartij] en anderen gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2009 vernietigd en bepaald dat het college met in achtneming van het gestelde in de uitspraak een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2011, het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2011, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 5 september 2011. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 5 september 2001. [appellant sub 3] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 september 2011.
[wederpartij] en anderen en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.J.A. Ebbeng, het college, vertegenwoordigd door P.B.M. Pesch, ambtenaar van de gemeente, en [appellant sub 3], in persoon, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartij] en anderen verschenen.
2.1. Het bouwplan, dat ziet op de bouw van een woning op het perceel, is in strijd met de bestemmingsplannen "Broekkant" en "Kom Lage Mierde '93", nu op het perceel volgens deze bestemmingsplannen de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde" rust. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van voormelde bestemmingsplannen verleend.
2.2. Ingevolge die bepaling kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en het derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied, aldus de bepalingen.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 22 december 2009 een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. De rechtbank acht de ruimtelijke onderbouwing om tot versterking van de lintbebouwing en een invulling van de holte in de contour van de kern te komen, waardoor de overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied geleidelijker wordt gemaakt, op zich begrijpelijk, maar acht deze in zoverre inconsistent dat de beoogde woning niet direct aansluit op de bebouwde kom, terwijl volgens het college en gedeputeerde staten op gronden gelegen tussen de in geding zijnde locatie en de bebouwde kom geen nieuwe woningen toelaatbaar zijn. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat dit gebrek eveneens geldt voor de afgegeven verklaring van geen bezwaar, waardoor het college daar in redelijkheid geen gebruik van heeft kunnen maken.
2.4. Het college en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 22 december 2009 een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. Zij voeren daartoe aan dat deugdelijk is gemotiveerd dat, ondanks dat het project in het buitengebied is gelegen, vanwege de situatie ter plaatse geen zwaarwegende planologische bezwaren bestaan tegen de bouw van een woning op het perceel. De Afdeling begrijpt de betogen aldus dat daarmee ook wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van de verklaring van geen bezwaar.
2.4.1. In paragraaf 3.4.13 van het streekplan Noord-Brabant 2002 "Brabant in balans" (hierna: het streekplan) is bepaald dat toevoeging van burgerwoningen in het buitengebied door nieuwbouw niet is toegestaan. In hoofdstuk 5 is bepaald dat gedeputeerde staten bevoegd zijn af te wijken van een beleidslijn uit hoofdstuk 3 in die gevallen waarin handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben welke onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen.
2.4.2. Tussen partijen is niet in geschil en ook de Afdeling stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het streekplan, nu het project in het buitengebied is gelegen en aldaar geen nieuwbouw van burgerwoningen is toegestaan.
Gedeputeerde staten hebben evenwel aanleiding gezien om in dit geval van het streekplan af te wijken. Zoals de rechtbank onweersproken heeft vastgesteld zijn de door gedeputeerde staten aan [appellant sub 1] gedane toezeggingen, wat hier ook van zij, de aanleiding geweest om alleen voor dit project af te wijken van het streekplan. Daarbij hebben zij zich voorts op het standpunt gesteld dat het project niet volledig solitair in het buitengebied ligt en met het project zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing.
Vast staat evenwel dat het project niet aansluit op de bebouwde kom van Lage Mierde, nu tussen het perceel en de bebouwde kom een weiland is gelegen. Voorts staan gedeputeerde staten geen bebouwing toe tussen het perceel en de bebouwde kom, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2005 in zaak nr.
200409544/1, waarbij gedeputeerde staten hebben geweigerd een verklaring van geen bezwaar af te geven voor een schapenschuilhut om het buitengebied te vrijwaren voor bebouwing. De omstandigheden ter plaatse zijn na deze weigering om medewerking te verlenen niet gewijzigd, terwijl het project op een perceel verder het buitengebied in is gelegen. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat gedeputeerde staten onvoldoende draagkrachtig hebben gemotiveerd waarom in dit geval van het streekplan wordt afgeweken, zodat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de verklaring van geen bezwaar.
Nu de ruimtelijke onderbouwing is gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als de verklaring van geen bezwaar, zoals hiervoor weergegeven, en daardoor eveneens niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing evenmin stand kan houden.
2.5. De door [appellant sub 3] aangevoerde gronden inzake de gebiedsvisie, heeft hij voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze gronden niet reeds in beroep konden worden aangevoerd en [appellant sub 3] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven.
2.6. Het betoog van [appellant sub 3] dat de rechtbank het college ten onrechte niet in de vergoeding van zijn proceskosten heeft veroordeeld, faalt. Het beroep van [appellant sub 3] is door de rechtbank terecht ongegrond verklaard, nu hij in beroep slechts is opgekomen tegen de verkeerde kadastrale aanduiding van het perceel in het besluit van 31 maart 2009 terwijl het college deze aanduiding bij besluit van 22 december 2009 heeft gecorrigeerd. Er bestond derhalve geen aanleiding voor de rechtbank het college te veroordelen in de door [appellant sub 3] gemaakte proceskosten.
2.7. De hoger beroepen van het college, [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012