ECLI:NL:RVS:2012:BW0792

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108606/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor herbouwen van een veldschuur/vleesvarkenstal te Valkenswaard

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard gegrond werd verklaard. Het college had op 28 september 2009 een reguliere bouwvergunning verleend voor het herbouwen van een veldschuur/vleesvarkenstal op het perceel [locatie A] te Valkenswaard. [appellant] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 6 april 2010 ongegrond. De rechtbank vernietigde vervolgens het besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen in stand. [appellant] ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 maart 2012. Tijdens de zitting waren zowel [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Jordense, als het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.W. van Heugten, aanwezig. De Raad overwoog dat ingevolge artikel 52 van de Woningwet de burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aanhouden indien er geen grond is om de vergunning te weigeren. Tevens werd ingegaan op de Wet milieubeheer, die bepaalt dat een vergunning vervalt indien de inrichting niet binnen drie jaar na verlening is voltooid en in werking is gebracht.

[Appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten, omdat de milieuvergunning zou zijn vervallen. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de milieuvergunning niet was vervallen en dat er geen grond was om de bouwvergunning te weigeren. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201108606/1/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant]), wonend te Valkenswaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juni 2011 in zaak nr. 10/1657 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2009 heeft het college aan [partij] reguliere bouwvergunning verleend voor het herbouwen van een veldschuur/vleesvarkenstal op het perceel [locatie A] te Valkenswaard (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2011, verzonden op 29 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Jordense, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.W. van Heugten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist. Ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben. Ingevolge artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, vervalt de vergunning voor een inrichting, indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking gebracht.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 6 april 2010 in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij aan dat, nu de verleende milieuvergunning ingevolge artikel 8.18 van Wet milieubeheer is komen te vervallen, het college de bouwaanvraag had dienen aan te houden.
2.2.1. Bij besluit van 21 augustus 2001 heeft het college aan [partij] een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij, voor zover deze betrekking heeft op het houden van 109 vleesvarkens op het perceel. Bij uitspraak van 18 september 2002 in zaak nr.
200105184/2heeft de Afdeling het daartegen door onder meer [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard en is de vergunning onherroepelijk geworden. Gelet op het bepaalde in artikel 8.18, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer diende de inrichting voor 18 september 2005 voltooid en in werking te zijn gebracht om te voorkomen dat de vergunning zou komen te vervallen. In voormelde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat aannemelijk is dat de inrichting vóór 1 januari 1987 is opgericht en sindsdien is blijven voortbestaan. De bij besluit van 21 augustus 2001 verleende vergunning dient ter legalisering van die inrichting. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat de omstandigheid dat incidenteel en gedurende korte tijd geen dieren aanwezig zijn geweest, niet meebrengt dat de inrichting is beëindigd. Zoals [partij] ter zitting heeft toegelicht, wordt de veldschuur/vleesvarkensstal gebruikt als overloopvoorziening. Er worden dus niet het gehele jaar door varkens gehouden. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank, anders dan [appellant] betoogt, terecht aannemelijk gemaakt geacht dat de inrichting voor 18 september 2005 is voltooid en in werking gebracht. Dat, zoals [appellant] stelt, uit een brief van het college van 21 juli 2004 zou volgen dat er geen varkens in de veldschuur/vleesvarkensstal zouden zijn aangetroffen, leidt, gelet op het voorgaande, niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit een brief van het college van 23 november 2004 volgt dat bij een controle door de toezichthouder van de gemeente op 15 november 2004 is gebleken dat de inrichting op het perceel overeenkomstig de voorschriften in werking was. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de milieuvergunning niet is vervallen en dat, nu er geen grond is om de bouwvergunning te weigeren, de aanhoudingsplicht niet van toepassing is op de onderhavige bouwaanvraag. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012
531-712.