ECLI:NL:RVS:2012:BW0765

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106366/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opname in gemeentelijk monumentenregister van kerkgebouw Protestantse Gemeente

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om opname van een kerkgebouw in het gemeentelijk monumentenregister. Het verzoek was ingediend door de Vereniging tot behoud van negentiende- en twintigste-eeuws cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap, en betrof het kerkgebouw van de Protestantse Gemeente aan de Bugemeester Kampschoërstraat 25 in Monster, gemeente Westland. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 13 april 2007 het verzoek afgewezen, waarna de vereniging bezwaar maakte. Het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 6 oktober 2009. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde op 27 april 2011 dat het college ten onrechte het verzoek had afgewezen en droeg het college op een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak hebben zowel het kerkbestuur als het college hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 maart 2012. Het kerkbestuur betoogde dat de vereniging geen rechtstreeks belang had bij de opname van het kerkgebouw in het monumentenregister, maar de Raad van State oordeelde dat de vereniging, gezien haar statutaire doelstellingen, wel degelijk belanghebbende was. De rechtbank had terecht overwogen dat het kerkgebouw monumentwaardig was en dat de belangen van het kerkbestuur niet zodanig zwaarwegend waren dat het college de opname in het monumentenregister kon weigeren.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen ongegrond waren. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vereniging. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en de rol van belanghebbenden in het proces van monumentenregistratie.

Uitspraak

201106366/1/A2.
Datum uitspraak: 4 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. kerkbestuur van de Protestantse Gemeente, gevestigd te Monster, gemeente Westland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Westland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 09/8238 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging tot behoud van negentiende- en twintigste-eeuws cultuurgoed in Nederland het Cuypersgenootschap, gevestigd te Ohé en Laak, gemeente Maasbracht,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2007 heeft het college een verzoek van de vereniging om opname in het gemeentelijk monumentenregister van het kerkgebouw van de Protestantse Gemeente aan de Bugemeester Kampschoërstraat 25, afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen zij in haar uitspraak heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het kerkbestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2011, hoger beroep ingesteld. Het kerkbestuur heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 27 juli 2011. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 4 juli 2011.
De vereniging heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2012, waar het kerkbestuur, vertegenwoordigd door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te Naaldwijk, mr. J.C. Borgdorff en B. van de Kruk, het college, vertegenwoordigd door J. Berg en P.A. Bouwer, en de vereniging, vertegenwoordigd door haar [secretaris] en J. Pool, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het kerkbestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over zijn betoog in beroep dat de vereniging geen rechtstreeks betrokken belang heeft. De vereniging tracht haar doelstelling, die ziet op het behoud van de voortbrengselen van de negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse cultuur, te verwezenlijken door het optreden in en buiten rechte ten behoeve van het behoud van die cultuurgoederen. In deze procedure is evenwel het behoud van de kerk niet aan de orde. Die is eerst aan de orde bij de sloop van het gebouw. Voorts betoogt het dat de doelstelling van de stichting in territoriaal en functioneel opzicht zoveel omvattend is dat zij onvoldoende onderscheidend werkt. De vereniging heeft derhalve geen rechtstreeks betrokken belang bij de opname van het kerkgebouw in het gemeentelijk monumentenregister, aldus het kerkbestuur.
2.1.1. Voor zover het kerkbestuur betoogt dat de rechtbank zich over haar betoog niet heeft uitgelaten, is dit gebaseerd op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat het betoog van het kerkbestuur er op neerkomt dat een rechtspersoon als de vereniging nimmer rechtstreeks belang zou kunnen hebben bij de al dan niet aanwijzing tot gemeentelijk monument en dat zij het kerkbestuur niet volgt in dat betoog.
De rechtbank is het kerkbestuur terecht niet gevolgd in zijn stelling dat de vereniging geen rechtstreeks belang heeft. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. In de statuten van de vereniging is vermeld dat zij onder meer tot doel heeft behoud van de voortbrengselen van de negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse cultuur te realiseren. De vereniging houdt excursies, verzorgt publicaties en voert procedures met betrekking tot cultuurgoederen uit die periode. Niet in geschil is dat het gebouw hier aan de orde onder de cultuurgoederen die de vereniging beoogt te behouden moet worden begrepen. De aanwijzing tot monument is een instrument dat de overheid ten dienste staat het behoud van het desbetreffende monument te waarborgen. Derhalve is het verzoek van de vereniging tot opneming van het kerkgebouw in het gemeentelijk monumentenregister gericht op het behoud van dat gebouw. De vereniging moet daarom worden aangemerkt als belanghebbende bij opneming van het gebouw in het gemeentelijk monumentenregister, zodat haar verzoek daartoe een aanvraag is, als bedoeld in artikel 1:3 derde lid, van de Awb, bij de afwijzing waarvan zij belanghebbende is.
2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, van de Monumentenverordening Westland 2004 wordt onder monument verstaan een zaak die voor de gemeente van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
Ingevolge die aanhef onder d, wordt onder kerkelijk monument verstaan een onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.
Ingevolge artikel 2 wordt bij de toepassing van deze verordening rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een onroerend monument aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument.
Ingevolge het vijfde lid wordt met betrekking tot een kerkelijk monument geen besluit genomen ingevolge deze verordening dan na overleg met de eigenaar.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, kent het college, indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid, te verlenen schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.3. Het college heeft het verzoek van de vereniging afgewezen, omdat de kerkeigenaar zonder financiële oplossingen ernstig bezwaar maakt tegen de aanwijzing.
2.4. Het kerkbestuur en het college hebben de vaststelling van de rechtbank dat het kerkgebouw vanwege het bouwtype, gaafheid, beeldbepalendheid voor de gemeente Westland en de plaats in het oeuvre van een vooraanstaand architect monumentwaardig is, niet bestreden, zodat van dat oordeel wordt uitgegaan. Het geschil is derhalve beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college niet in redelijkheid aan de belangen van het kerkbestuur bij niet-opneming in het gemeentelijk monumentenregister zodanig gewicht heeft kunnen toekennen, dat het opneming van het gebouw in het gemeentelijk monumentenregister heeft kunnen weigeren.
2.5. Het kerkbestuur betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de liturgie in gevaar komt door de opneming van het kerkgebouw in het gemeentelijke monumentenregister. Daartoe voert zij aan dat liturgie niet uitsluitend betrekking heeft op de eredienst. De beleving en uitwerking van de liturgie behelst ook de onderlinge ontmoeting, nevendiensten voor kinderen en jongeren en de voorbereiding van de diensten. Na renovatie voldoet het gebouw dan ook niet aan de eisen die heden ten dage aan een kerkgebouw gesteld mogen worden. Verder bestaat behoefte aan een aparte ruimte voor dopelingen en hun ouders en voor het oefenen door de week door muziekgroepen.
Voorts betogen het kerkbestuur en het college dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten voor de renovatie van het gebouw een onmogelijke financiële opgave zijn. Renovatie is duurder dan nieuwbouw en de exploitatiekosten van een gerenoveerd gebouw liggen hoger dan die van nieuwbouw. Alleen nieuwbouw is op langere termijn budgetneutraal.
2.5.1. Nu de bijgebouwen buiten de aanwijzing blijven, is geen grond voor het oordeel dat de kerkelijke gemeente door de aanwijzing beperkt wordt in de in 2.5. vermelde activiteiten of door haar benodigde ruimte wordt onthouden.
Voor zover het kerkbestuur betoogt dat de kosten van renovatie niet te dragen zijn, kan dit betoog niet slagen, omdat het financiële belang van het kerkbestuur onvoldoende grond is om van afwijzing af te zien. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 23 februari 2005, in zaak
200406486/1, overweegt de Afdeling dat de aanwijzing als beschermd monument niet inhoudt dat ingrijpende wijzigingen of zelfs sloop, zoals het kerkbestuur voorstaat, geen doorgang kunnen vinden. Eventuele sloop en herbestemming kunnen aan de orde komen bij een belangenafweging in het kader van een door het kerkbestuur aan te vragen vergunning als bedoeld in artikel 10 van de verordening, waarbij mede het financiële belang van het kerkbestuur moet worden betrokken. Voorts voorziet de regeling in artikel 23 van de verordening in de mogelijkheid van vergoeding van schade, die het kerkbestuur ten gevolge van de weigering van een vergunning of aan een vergunning verbonden voorwaarden zou lijden en die redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven.
De betogen falen.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college dient ten aanzien van de vereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging tot behoud van negentiende- en twintigste-eeuws cultuurgoed in Nederland het Cuypersgenootschap in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 77,32 (zegge: zevenenzeventig euro en tweeëndertig eurocent);
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Westland een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012
362.