ECLI:NL:RVS:2012:BW0747

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110949/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor berging in strijd met bestemmingsplan Centrum Vianen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 30 september 2011 het beroep van [appellant] tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Vianen ongegrond heeft verklaard. De bouwvergunning, verleend op 22 maart 2011, betreft de oprichting van een berging/hobbyruimte op het perceel [locatie] te Vianen, onder ontheffing van het bestemmingsplan 'Centrum Vianen 1989'. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 maart 2012 ter zitting behandeld.

De appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de beleidsnotitie, omdat het maximaal toegestane gezamenlijk oppervlak van 60 m2 aan bijgebouwen door het bouwplan wordt overschreden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het college terecht is uitgegaan van de feitelijke situatie op het perceel en dat de uitbreiding van de woning niet meegeteld hoeft te worden bij het gezamenlijk brutovloeroppervlak. De Afdeling bevestigt deze overwegingen en stelt vast dat het college de bouwvergunning heeft verleend onder de voorwaarde dat alle bijgebouwen op het erf worden gesloopt, waardoor enkel de vergunde berging overblijft.

De appellant heeft ook betoogd dat de bouwvergunning in strijd is met artikel 44 van de Woningwet, omdat deze betrekking heeft op de bouw van een muur die niet als zodanig is aangeduid op de plankaart. De Afdeling oordeelt echter dat de muur als erfafscheiding kan worden aangemerkt en dat er geen grond is voor het oordeel dat deze in strijd is met het bestemmingsplan. Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Uitspraak

201110949/1/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Vianen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 30 september 2011 in zaak nrs. 11/2935 en 11/2941 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vianen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] onder ontheffing van het bestemmingsplan "Centrum Vianen 1989" bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een berging/hobbyruimte (hierna: de berging) op het perceel [locatie] te Vianen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door A. Bil, en het college, vertegenwoordigd door B.P.J. Loerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een berging van 38,5 m2 op het perceel. Op de gronden waarop de berging is voorzien, rust ingevolge het bestemmingsplan "Centrum Vianen 1989" de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduidingen "W/3" en "w".
Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften bedraagt het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen per woning ten hoogste 35 m2, mits per woning niet meer dan 60% van de gronden op de plankaart nader aangeduid met w worden bebouwd.
Niet in geschil is dat het bouwplan met dit planvoorschrift in strijd is, omdat het maximaal gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen per woning wordt overschreden. Het college heeft medewerking aan het bouwplan verleend door met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. Daartoe heeft het college het bouwplan getoetst aan de beleidsregels neergelegd in de door het college vastgestelde "Beleidsnotitie artikel 19 lid 3 WRO" (hierna: de beleidsnotitie).
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de beleidsnotitie, zodat het college daarvoor in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen.
Hiertoe voert hij aan dat het volgens de beleidsnotitie maximaal toegestane gezamenlijk oppervlak van 60 m2 aan bijgebouwen, aanbouwen en uitbreidingen van een woning door het bouwplan wordt overschreden. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte de uitbreiding van de woning niet aangemerkt als een uitbreiding die bij het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen moet worden meegeteld.
Voorts voert hij aan dat het college ten onrechte van de beleidsnotitie is afgeweken.
2.2.1. Volgens artikel 4.3 van de beleidsnotitie mag het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van bijgebouwen, aanbouwen en uitbreiding van een woning niet meer bedragen dan maximaal 60 m2, met dien verstande, dat het bouwperceel met niet meer dan 60% bebouwd mag worden.
Volgens artikel 4.4 mogen per woning ten hoogste twee vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, mits er geen bijgebouwen aanwezig zijn.
2.2.2. Niet in geschil is dat wordt voldaan aan het in artikel 4.3 vermelde maximum bebouwingspercentage van 60. Het bouwplan is ook wat het maximum vloeroppervlak in m2 betreft, niet in strijd met dit artikel. Het college is, terecht uitgegaan van de feitelijke situatie op het perceel en heeft het door [appellant] bedoelde gedeelte van de woning terecht niet meegeteld bij het gezamenlijk brutovloeroppervlak, nu op het perceel een geheel nieuwe woning is gebouwd na sloop van de oorspronkelijke woning. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat deze nieuwe woning is aan te merken als één hoofdmassa zonder aangebouwde uitbreiding. Dat een deel van de woning minder hoog is dan de rest van het gebouw, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Niet in geschil is dat op het perceel ten tijde hier van belang meer dan twee vrijstaande bijgebouwen aanwezig waren. Voor het bouwplan is bouwvergunning verleend onder de voorwaarde dat alle bijgebouwen/schuren op het erf worden gesloopt, waardoor naast het woonhuis enkel de vergunde berging overblijft. Deze voorwaarde mocht aan de bouwvergunning worden verbonden, aangezien deze ertoe strekt een met de beleidsnotitie strijdige situatie te voorkomen. Door deze voorwaarde, op grond waarvan het college indien nodig handhavend kan optreden, wordt ook aan artikel 4.4 van de beleidsnotitie voldaan. Gelet hierop bestond voor afwijking van de beleidsnotitie geen aanleiding. Hetgeen [appellant] in dit verband aanvoert, behoeft daarom geen bespreking.
[appellant] heeft eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.23 van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, onder a, sub 3, van het Besluit ruimtelijke ordening. Naar zijn mening wordt de oppervlakte die ingevolge het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, met meer dan 50% overschreden. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de bouwvergunning in strijd met artikel 44 van de Woningwet is verleend, aangezien deze mede betrekking heeft op de bouw van een muur in strijd met het bestemmingsplan en de voorzieningenrechter ten onrechte niet op dit betoog is ingegaan.
2.3.1. Blijkens de bouwtekening behorende bij de bouwvergunning voorziet het bouwplan tevens in de oprichting van een muur van 2 m hoog tussen de woning en de berging. [appellant] voert terecht aan dat de voorzieningenrechter niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat deze muur op de plankaart niet als zodanig is aangeduid. Het betoog leidt echter niet tot het ermee beoogde doel, omdat geen grond bestaat voor het oordeel dat deze muur in strijd is met het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onderdeel e, onder 2, van de planvoorschriften zijn op gronden met de bestemming "Woondoeleinden" erfafscheidingen van ten hoogste 2,20 m toegestaan. Gesteld noch gebleken is dat de in geding zijnde muur niet als erfafscheiding is aan te merken.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012
392.