ECLI:NL:RVS:2012:BW0617
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in detentiezaak vreemdeling onder het Internationaal Strafhof
In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van een vreemdeling die gedetineerd is op verzoek van het Internationaal Strafhof. De vreemdeling, die eerder in de Democratische Republiek Congo was gedetineerd, werd op 27 maart 2011 overgebracht naar het Strafhof om als getuige te worden gehoord in een strafzaak. Na zijn getuigenverklaring verzocht hij om bescherming en diende hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in bij de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd, omdat de detentie niet gelijkgesteld kan worden aan een vrijheidsontnemende maatregel onder de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de detentie plaatsvond op basis van een bevel van de Congolese autoriteiten en dat de Nederlandse wet niet van toepassing is op deze detentie, zoals bepaald in artikel 88 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank zijn standpunt onjuist had weergegeven en dat de Nederlandse staat rechtsmacht had, maar de rechtbank oordeelde dat er geen rechtsmacht was. Het hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De zaak benadrukt de complexiteit van de rechtsmacht in zaken die verband houden met internationale detentie en de rol van nationale autoriteiten in dergelijke situaties.