ECLI:NL:RVS:2012:BW0585

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200259/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging van de bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de rechtbank dat de verlenging van zijn bewaring heeft goedgekeurd. De vreemdeling was op 21 juni 2011 in bewaring gesteld en op 20 december 2011 werd besloten om deze bewaring met maximaal twaalf maanden te verlengen. De vreemdeling betwistte de rechtmatigheid van dit verlengingsbesluit, met name omdat er onzekerheid bestond over de verlening van een laissez passer (lp) door de Ghanese autoriteiten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister van Immigratie, Integratie en Asiel voldoende redenen had om de bewaring te verlengen, omdat de benodigde documentatie voor uitzetting ontbrak en de minister in afwachting was van informatie van de Ghanese vertegenwoordiging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet verplicht was om het verlengingsbesluit verder te motiveren. De vreemdeling had onvoldoende bewijs geleverd dat de verlenging niet gerechtvaardigd was. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de minister tot verlenging van de termijn van de bewaring had mogen besluiten, en dat er geen grond was voor het oordeel dat het verlengingsbesluit een toereikende motivering ontbeert. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

201200259/1/V3.
Datum uitspraak: 26 maart 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 5 januari 2012 in zaak nr. 11/40944 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 is de termijn van de op 21 juni 2011 aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Dit besluit (hierna: het verlengingsbesluit) is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 januari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 januari 2012, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2012, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T.J. Kraus, advocaat te Voorburg en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 31 december 2011 is de wet van 15 december 2011 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ter implementatie van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn; PB 2008 L 348) in werking getreden (Staatsblad 2011, 663, 30 december 2011, hierna: de implementatiewet). Hierbij is aan artikel 94 van de Vw 2000 een vijfde lid toegevoegd, ingevolge welke bepaling, voor zover thans van belang, het eerste, derde en vierde lid van artikel 94 van de Vw 2000 van overeenkomstige toepassing zijn op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid. Als gevolg daarvan staat ingevolge artikel 95 van de Vw 2000 tegen een uitspraak van de rechtbank over een dergelijk verlengingsbesluit hoger beroep open bij de Afdeling. Nu op het tijdstip dat de rechtbank in deze zaak uitspraak heeft gedaan op het beroep van de vreemdeling deze bepaling reeds in werking was getreden, is de Afdeling bevoegd om van het daartegen ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
2.2. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verlengingsbesluit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 15, zesde lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn. Hiertoe betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het onbekend is of de autoriteiten van zijn land van herkomst hem een laissez passer (hierna: lp) zullen verlenen en dat deze onzekere toekomstige omstandigheid onvoldoende grond biedt om aan te nemen dat voldaan is aan voormeld artikel. Ware dit anders, dan zou aan deze bepaling het nuttig effect worden ontnomen, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Ten tijde van het uitvaardigen van het verlengingsbesluit, op 20 december 2011 was de implementatiewet, meer in het bijzonder het nieuwe artikel 59, vijfde en zesde lid, van de Vw 2000, nog niet in werking getreden, waardoor hieraan thans nog niet kan worden getoetst.
In de uitspraak van 25 maart 2011 in zaak nr. 201100097/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, overwogen dat artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, wegens strijd met artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn, niet als wettelijke grondslag kan dienen voor een bewaring met een duur langer dan achttien maanden en dat het in paragraaf A6/5.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid voor de voortzetting van de bewaring na zes maanden buiten toepassing dient te worden gelaten voor zover sprake is van strijd met voormelde bepalingen van de Terugkeerrichtlijn en voor het overige richtlijnconform moet worden uitgelegd.
Ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover thans van belang, stelt iedere lidstaat een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, kunnen de lidstaten de in het vijfde lid bedoelde termijn slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
2.2.2. Bij de rechtbank heeft de minister naar voren gebracht dat de Ghanese autoriteiten in november 2011 de verlening van een lp voor de vreemdeling hebben toegezegd en dat op 22 december 2011 op hoog ambtelijk niveau aandacht is gevraagd voor deze zaak.
Ter zitting van de Afdeling heeft de vreemdeling nader toegelicht dat de Ghanese autoriteiten te kennen hebben gegeven dat er pas een lp zal worden verleend als een door de vreemdeling bij de Nederlandse overheid ingediende financiële claim is afgehandeld. Dit is een onoplosbaar probleem tussen de Nederlandse en de Ghanese autoriteiten, waarvan hij niet de dupe mag zijn, aldus de vreemdeling.
In het op 20 december 2011 opgemaakte model M120 (Voortgangsgegevens met betrekking tot uitzetting) staat, voor zover thans van belang, vermeld dat de vreemdeling op 27 juli 2011 is gepresenteerd bij de Ghanese vertegenwoordiging en dat hij daar wederom te kennen heeft gegeven 20.000 euro aan pensioen te willen ontvangen alvorens bereid te zijn te vertrekken uit Nederland. Volgens de vreemdeling is hij de afgelopen jaren met drie advocaten bezig geweest om dit geld te verkrijgen, maar is dit niet gelukt. Verder staat hierin vermeld dat de Ghanese vertegenwoordiging de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) heeft verzocht om op dit punt tot een oplossing te komen. Naar aanleiding hiervan heeft de DT&V het zogenoemde Juridisch Loket verzocht om een advies uit te brengen aan betrokkene, dat op 10 augustus 2011 is ontvangen. Op 5 oktober 2011 heeft de consul te kennen gegeven dat hij de vreemdeling nogmaals wil zien om de stand van zaken met hem door te nemen. Op 19 oktober 2011 is hij nogmaals gepresenteerd en is zijn nationaliteit wederom vastgesteld. Op 9 november 2011 heeft de plaatsvervangend ambassadeur aangegeven dat een lp zal worden afgegeven. Op 23 november 2011 heeft de consul echter aangegeven niets van deze toezegging te weten. Op 8 december 2011 is er contact geweest met de plaatsvervangend ambassadeur, die te kennen gaf nog geen uitsluitsel te kunnen geven.
In het verslag van een op 20 december 2011 gehouden vertrekgesprek staat hierover vermeld dat de verlening van een lp is toegezegd door de plaatsvervangend ambassadeur en dat gepoogd wordt de toezegging om te zetten in de verlening van een lp.
2.2.3. Uit het voorgaande valt af te leiden dat de minister in afwachting was van door de Ghanese autoriteiten te verstrekken en voor de uitzetting noodzakelijke documentatie. Gelet hierop en nu geen grond bestaat voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn, bij een genoegzame medewerking van de vreemdeling, op voorhand kansloos moet worden geacht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister tot verlenging van de termijn van de bewaring met ten hoogste twaalf maanden heeft mogen besluiten. Anders dan de vreemdeling betoogt, is voor een zodanige verlenging niet vereist dat ten tijde van het verlengingsbesluit reeds zonder meer vaststaat dat en wanneer de aangevraagde lp zal worden verleend. Dat de lp is aangevraagd bij de Ghanese vertegenwoordiging in Nederland en niet in Ghana, maakt evenmin dat niet aan de voorwaarden voor verlenging is voldaan.
Grief 2 faalt.
2.3. In grief 1 klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat bij een beroep gericht tegen een verlengingsbesluit, anders dan bij een vervolgberoep, moet worden beoordeeld of het besluit in al zijn onderdelen houdbaar is. Dit betekent, aldus de vreemdeling, dat onder meer had moeten worden beoordeeld of het verlengingsbesluit zorgvuldig is voorbereid en voldoende is gemotiveerd. Nu van een voldoende motivering in het onderhavige geval geen sprake is, had de rechtbank het verlengingsbesluit moeten vernietigen, aldus de vreemdeling.
2.3.1. In het verlengingsbesluit staat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, vermeld dat tot verlenging van de termijn van bewaring is besloten omdat de voor uitzetting benodigde documentatie ontbreekt en de minister in afwachting is van de resultaten van een presentatie bij de Ghanese vertegenwoordiging en bovendien omdat de vreemdeling onvoldoende bescheiden heeft overgelegd en onvoldoende informatie heeft verstrekt om het onderzoek door de diplomatieke vertegenwoordiging te bespoedigen. Tenslotte staat in het verlengingsbesluit dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat voortzetting bij afweging van alle betrokken belangen niet gerechtvaardigd is.
Onder deze omstandigheden bestaat, anders dan de vreemdeling betoogt, geen grond voor het oordeel dat het verlengingsbesluit een toereikende motivering ontbeert. De minister behoefde het verlengingsbesluit niet nader te motiveren.
Grief 1 faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2012
480.
Verzonden: 26 maart 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser