201008466/3/R1.
Datum uitspraak: 28 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te Venlo,
2. [appellant sub 2], wonend te Venlo,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Venlo,
4. [appellant sub 4], wonend te Venlo,
5. [appellant sub 5], wonend te Venlo,
6. [appellant sub 6], wonend te Venlo,
7. [appellante sub 7], wonend te Venlo,
8. [appellant sub 8], wonend te Venlo,
9. [appellanten sub 9], beiden wonend te Venlo,
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Venlo Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2010, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2010, [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellante sub 7] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, en [appellant sub 8] en [appellanten sub 9] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2010, beroep ingesteld. [appellanten sub 9] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 15 oktober 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 7] en [belanghebbende], handelend onder de naam Herberg ut Gildehoes, hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2011, waar [appellanten sub 1] en [appellanten sub 9], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [appellant sub 6], [appellant sub 8], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en S. van den Hoogen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8] en [appellanten sub 9] afgesplitst van de 201008466/1/R1.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant sub 1a] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ingesteld door [appellant sub 1a], is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. De raad stelt dat het beroep van [appellanten sub 1] voor zover dat is gericht tegen de aan de percelen [locaties a] toegekende dubbelbestemming "Waarde - Archeologie (WR-A)", niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [appellanten sub 1] zijn in hun zienswijzen niet opgekomen tegen deze dubbelbestemming, terwijl die ook in het ontwerpplan was toegekend aan de percelen aan de [locatie].
2.2.1. Het beroep van [appellanten sub 1] voor zover gericht tegen de vaststelling van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie (WR-A)" voor de percelen [locaties a], steunt niet op bij de raad naar voren gebrachte zienswijzen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Niet is gebleken dat [appellanten sub 1] redelijkerwijs niet in staat zijn geweest een zienswijze in te brengen. Het beroep van [appellanten sub 1] is niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie (WR-A)" voor de percelen [locaties a].
2.3. De raad stelt dat [appellante sub 7] geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep. Daarbij wijst de raad op de omstandigheid dat de bouwvergunning en de omgevingsvergunning voor bouwen voor de bouw, onderscheidenlijk het gebruik van de beugelbaan aan de [locatie b], onherroepelijk zijn geworden. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor deze ruimtelijke ontwikkeling. Met het beroep tegen het vastgestelde plan kan [appellante sub 7] dan ook niet voorkomen dat de beugelbaan gerealiseerd zal worden, aldus de raad.
2.3.1. Anders dan de raad heeft betoogd bestaat in de door hem genoemde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 7] niet langer belang heeft bij een uitspraak op haar beroep tegen het desbetreffende planonderdeel, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. Gelet hierop is het beroep van [appellante sub 7] ontvankelijk.
2.4. De raad stelt dat het beroep van [appellant sub 8] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij geen zienswijze heeft ingediend. Het perceel [locatie c], waartegen [appellant sub 8] in beroep opkomt, is volgens de raad weliswaar ten aanzien van twee nadere aanduidingen gewijzigd vastgesteld, maar deze aanduidingen leiden er niet toe dat meer bebouwing of gebruik op het perceel mogelijk wordt gemaakt dan wanneer de gronden niet van de aanduidingen zouden zijn voorzien.
2.4.1. De Afdeling stelt vast dat in het vastgestelde plan voor het gehele perceel [locatie c] de goothoogte is verhoogd, en voor een groot deel van het perceel de bouwhoogte is verhoogd. Nu [appellant sub 8] door deze wijzigingen in een nadeliger positie is komen te verkeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant sub 8] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.5. Het plan heeft een conserverend karakter.
2.6. [appellanten sub 9] betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.7. [appellanten sub 9] betogen dat zij, ondanks hun verzoek daartoe, niet zijn gehoord.
2.7.1. Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
2.7.2. Het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Daarbij is door het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geboden om schriftelijke of mondelinge zienswijzen over het ontwerp van het besluit naar voren te brengen. De procedure van afdeling 3.4 kent niet de verplichting voor het bevoegde gezag om degenen die schriftelijk zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit hebben ingebracht, voorafgaande aan het nemen van het besluit te horen. Het betoog faalt.
2.8. [appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte zijn zienswijze, gedateerd 16 januari 2010, niet bij de besluitvorming van het plan heeft betrokken.
2.8.1. De Afdeling overweegt dat de raad de brief van [appellant sub 4] had moeten aanmerken als een zienswijze omdat [appellant sub 4] zich in de brief richt tegen het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijze richt zich tegen de mogelijke realisatie van een multifunctionele accommodatie. De raad heeft in reactie op de zienswijze van een ander zijn standpunt over de mogelijkheid van een multifunctionele accommodatie aangegeven. Gelet hierop ziet de Afdeling in de omstandigheid dat de zienswijze van [appellant sub 4] niet expliciet is besproken, geen grond voor vernietiging van het besluit.
2.9. Voor zover [appellant sub 3] wijst op onjuistheden en onvolkomenheden in de plantoelichting overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de plantoelichting, die overigens als zodanig geen juridisch bindend onderdeel is van het bestemmingsplan, dusdanige onjuistheden en onvolkomenheden bevat dat om die reden reeds geoordeeld dient te worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden en de raad hierom het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen.
2.10. [appellant sub 2], [appellanten sub 1], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 3] voeren aan dat het plan, dan wel een specifieke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, in strijd is met het beeldkwaliteitsplan "Bloemenbuurt Venlo", door de raad vastgesteld op 31 mei 1995.
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voormeld beeldkwaliteitsplan niet ten grondslag ligt aan het plan en dat ten behoeve van het plan ook geen beeldkwaliteitsplan is opgesteld. Voormeld beeldkwaliteitsplan is opgesteld ten behoeve van de sloop van bestaande arbeiderswoningen in de Bloemenbuurt en de bouw van nieuwe woningen om op die manier een kwaliteitsverbetering te realiseren. Het beeldkwaliteitsplan gaat niet in op de beeldkwaliteit dan wel de functionele invulling van de andere kavels, aldus de raad.
2.10.2. Nu zoals de raad terecht stelt geen beeldkwaliteitsplan aan het plan ten grondslag ligt, falen de betogen. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft verklaard dat het beeldkwaliteitsplan "Bloemenbuurt Venlo" op individuele bouwaanvragen ziet en als zodanig ook zal blijven gelden.
2.11. [appellant sub 3] stelt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de verkeers- en parkeersituatie, omdat de verkeersstructuur in Venlo aanzienlijk zal veranderen.
2.11.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar de plantoelichting op het standpunt dat in het plan geen ontwikkelingen zijn voorzien die zullen leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen.
2.11.2. Nu [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het standpunt van de raad onjuist is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad nader onderzoek had moeten verrichten naar de verkeers- en parkeersituatie.
2.12. [appellante sub 7], wonend op het perceel [locatie d], vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat als gevolg van de beugelbaan op het perceel [locatie b]. Zij ondervindt reeds nu geluidhinder van de, in strijd met het plan, gedeeltelijk opgerichte beugelbaan. Ten onrechte is ter plaatse geen akoestisch onderzoek verricht, aldus [appellante sub 7].
Voorts zijn volgens [appellante sub 7] ten onrechte de richtafstanden genoemd in de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) niet toegepast.
Tot slot stelt [appellante sub 7] dat de beugelbaan ook aan de andere kant van het perceel, grenzend aan het perceel waar een wasserij gevestigd is, kan worden opgericht. Deze locatie is volgens haar in ruimtelijk opzicht gunstiger, omdat de geluidbelasting voor de wasserij minder hinderlijk zal zijn dan voor [appellante sub 7].
2.12.1. De raad stelt dat de beugelbaan is voorzien op het achterterrein van het café Herberg ut Gildehoes (hierna: het café) op het perceel [locatie b]. Door de beperkte hoogte van 2,5 m en de situering achter op het perceel heeft het losstaande gebouw van ongeveer 100 m² het karakter van een bijgebouw en is het daarmee onopvallend in het straatbeeld aanwezig, aldus de raad.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het café met de beugelbaan kan voldoen aan de normen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) waardoor hinder naar omliggende woningen wordt voorkomen.
2.12.2. In het plan is aan het perceel [locatie b] de bestemming "Horeca (H)" toegekend, voorzien van de aanduiding "horeca van categorie 3 (h=3)". Ter plaatse van de voorziene beugelbaan is op de kadastrale ondergrond een vlak getekend, voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - beugelbaan (sh-bgb)".
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Horeca (H)" aangewezen gronden bestemd voor een beugelbaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - beugelbaan (sh-bgb)".
Ingevolge lid 11.2.3, onder c, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan erf- en terreinafscheidingen en overkappingen, dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 1 wordt onder "horeca categorie 3" verstaan een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken of etenswaren voor consumptie ter plaatse, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt te dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grandcafé, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.
2.12.3. De beugelbaan ligt op 1 m afstand van het perceel van [appellante sub 7] en op 7 m afstand van haar woning.
2.12.4. De Afdeling overweegt dat de VNG-brochure uitgaat van het beginsel van gemotiveerd toepassen. Dit betekent onder meer dat de raad bij het voorbereiden van het plan geen gebruik hoeft te maken van de in de VNG-brochure opgenomen aanbevelingen. Dit laat onverlet dat de raad dient te onderbouwen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder voor [appellante sub 7]. Niet in geschil is dat het Barim van toepassing is op het café met de beugelbaan. De raad stelt zich op het standpunt dat indien aan het Barim wordt voldaan het café met de beugelbaan geen onaanvaardbare geluidhinder voor [appellante sub 7] tot gevolg heeft. Daarbij heeft hij zich mede gebaseerd op de notitie "Beugelbaan [locatie b]" en het rapport van 12 mei 2010 van M&A Milieuadviesbureau B.V. Uit deze stukken volgt volgens de raad dat de geluiduitstraling van de beugelbaan naar de omgeving gering is. In hetgeen [appellanten sub 7] aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek naar de effecten van de beugelbaan ontoereikend is en dat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat aan de normen van het Barim kan worden voldaan.
Voor zover [appellante sub 7] wijst op een alternatieve locatie voor de beugelbaan op het perceel van het café ter plaatse van schuurtjes die worden gebruikt voor opslag, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze opstallen ter plaatse illegaal aanwezig zijn. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de gekozen locatie meer geschikt is dan de voorgestelde alternatieve locatie.
2.13. Voor zover [appellanten sub 9] aanvoeren dat de nummering van de percelen [7 locaties] op de verbeelding niet overeenkomt met de feitelijke situatie, overweegt de Afdeling dat wat daarvan ook zij, aan de kadastrale ondergrond geen betekenis toekomt.
Het betoog faalt. In het navolgende zal worden uitgegaan van de nummering op de verbeelding.
2.14. [appellanten sub 9] richten zich in hun beroep verder onder meer tegen de bestemming "Horeca (H)" die is toegekend aan het perceel [locatie e] waarop het wokrestaurant is gevestigd. Zij betogen dat de raad in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel nu het plan op het perceel [locatie e] wel horeca toestaat, maar op hun perceel [locatie f] niet. Als gevolg daarvan vrezen zij voor waardevermindering van hun pand. Volgens [appellanten sub 9] zou de raad aan beide percelen een horecabestemming moeten toekennen, of aan geen van beide percelen.
Voorts voeren [appellanten sub 9] aan dat door vergroting van het bestemmingsvlak van het perceel [locatie e] het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast, omdat het daar gevestigde wokrestaurant, met 300 zitplaatsen, niet over eigen parkeerruimte beschikt en de horecagelegenheid tot overlast zal leiden omdat geen wachtruimte en rokersruimte in het restaurant aanwezig zijn.
2.14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het horeca-aanbod meer dient te worden geconcentreerd in de hoofdcentra en dat bij langdurig leegstaande zaken wordt gestreefd naar beëindiging van de horecafunctie. Nu het pand van [appellanten sub 9] niet is gelegen in één van de hoofdcentra en het pand sinds 1999 niet meer wordt gebruikt ten behoeve van horeca bestond volgens de raad geen aanleiding een horecabestemming toe te kennen aan het perceel [locatie f].
Wat betreft het naastgelegen wokrestaurant heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het een bestaande horecafunctie betreft waarvoor een exploitatievergunning is verleend. In het kader van de planactualisatie is overeenkomstig de bestaande situatie bestemd, aldus de raad.
2.14.2. Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders het beleid Handhaving Kaldenkerkerweg vastgesteld. Dit beleid houdt in een brede en integrale handhavingsaanpak van problemen aan de Kaldenkerkerweg, onder meer gelet op het feit dat onderzoeken hebben aangetoond dat een aantal horeca-ondernemingen vermengd is met criminele activiteiten. Ter plaatse geldt een verscherpt regime voor het verlenen van een exploitatievergunning. In het beleid is neergelegd dat geen nieuwe horecavestigingen op nieuwe locaties worden toegestaan en dat sluiting van bestaande horecavestigingen voor de duur van een jaar ertoe leidt dat de exploitatievergunning wordt ingetrokken en geen exploitatievergunning meer wordt verleend. Door leegstand (geen exploitatie) voor de duur van een jaar of door andersoortig gebruik wordt het pand niet meer aangemerkt als bestaande horecavestiging.
In het rapport "Gemeente Venlo, Ontwikkelingsrichting horecasector" (hierna: rapport horecasector), door de raad als beleid vastgesteld op 2 juli 2008, staat dat een substantiële uitbreiding van het aantal horecazaken niet gewenst is en dat het horeca-aanbod meer dient te worden geconcentreerd in de hoofdcentra. Bij gelegenheden met ongewenste neveneffecten op solitaire locaties moet in principe gestreefd worden naar beëindiging van de horecafunctie.
2.14.3. In het plan is aan het perceel [locatie f] de bestemming "Gemengd (GD)" toegekend, voorzien van de aanduiding "detailhandel (dh)". Aan het perceel [locatie e] is in het plan de bestemming "Horeca (H)" toegekend en is het bestemmingsvlak aan de achterzijde van het perceel voorzien van een bouwpercentage van 80.
In het hiervoor geldende plan "Panhuismolen en omgeving", vastgesteld door de raad op 20 mei 1981 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten Limburg op 6 juli 1982, was aan zowel het perceel [locatie f] als het perceel [locatie e] de bestemming "Gemengde bebouwing in 3 of 4 lagen met bijbehorende erven, klasse A (GB3/4-A)" toegekend.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften bij dat plan, voor zover van belang, waren de op de plankaart met de bestemming "Gemengde bebouwing in 3 of 4 lagen met bijbehorende erven, klasse A (GB3/4-A)" aangewezen gronden bestemd voor uitsluitend woondoeleinden, en/of in de begane grondlaag horecadoeleinden in combinatie met woondoeleinden daarboven.
In de planvoorschriften of op de plankaart was voor het perceel [locatie e] geen maximaal bouwpercentage opgenomen.
Vergeleken met het hiervoor geldende plan "Panhuismolen en omgeving" is het bestemmingsvlak voor het restaurant gelegen aan de [locatie e] aan de achterzijde van het perceel beperkt uitgebreid.
2.14.4. Voor zover [appellanten sub 9] zich onder verwijzing naar de bestemming voor het perceel [locatie f] beroepen op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling, dat de percelen [locatie e en f] in het vorige bestemmingsplan weliswaar dezelfde bestemmingen hadden, maar dat de feitelijke situatie op deze percelen ten tijde van de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan wezenlijk verschilde. Op het perceel [locatie f] wordt, anders dan op het perceel [locatie e], sinds 1999 geen horecagelegenheid meer geëxploiteerd. Voorts is voor het perceel [locatie e] wel en voor het perceel [locatie f] geen exploitatievergunning verleend. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen.
2.14.5. Ten aanzien van het perceel [locatie f] overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een hiervoor geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. Gelet op de omstandigheid dat het pand van [appellanten sub 9] sinds 1999 niet meer wordt gebruikt ten behoeve van horeca, heeft de raad, in aanmerking genomen het rapport horecasector en het beleid Handhaving Kaldenkerkerweg, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen horecabestemming aan het perceel [locatie f] hoefde te worden toegekend.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het pand aan de [locatie f] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang van de raad om vast te houden aan het gemeentelijk beleid af te wijken.
2.14.6. Met betrekking tot het perceel [locatie e] overweegt de Afdeling dat de raad het wokrestaurant heeft bestemd overeenkomstig de feitelijke situatie. Het feit dat op de plankaart of in de planvoorschriften van het hiervoor voor het perceel [locatie e] geldende plan geen maximum bouwpercentage was opgenomen, brengt met zich dat de percelen in het hiervoor geldende plan volledig mochten worden bebouwd. Zoals [appellanten sub 9] terecht hebben betoogd is het bestemmingsvlak van het wokrestaurant ten opzichte van het hiervoor geldende plan iets vergroot. Deze beperkte uitbreiding brengt echter geen toename van bebouwingsmogelijkheden met zich, omdat het bestemmingsvlak slechts voor 80% mag worden bebouwd, in tegenstelling tot het hiervoor geldende plan waarin het bestemmingsvlak volledig mocht worden bebouwd.
Voorts overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 9] niet aannemelijk hebben gemaakt dat indien het restaurant niet beschikt over een wachtruimte en rokersruimte dat tot ernstige overlast zal leiden.
Verder is ter zitting vast komen te staan dat het restaurant niet beschikt en planologisch ook niet kan beschikken over een eigen parkeerterrein, omdat aan het perceel geen bestemming is toegekend die een parkeergelegenheid toestaat. De raad heeft echter ter zitting verklaard dat in de omgeving voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor de bezoekers van het restaurant bij het nabijgelegen station alsmede in nabijgelegen parkeergarages. Nu [appellanten sub 9] in beroep niet hebben onderbouwd dat er parkeeroverlast is en de gestelde beschikbaarheid van parkeerplaatsen niet hebben weersproken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de horecagelegenheid op het perceel [locatie e] geen onaanvaardbare parkeeroverlast tot gevolg heeft.
2.15. [appellanten sub 9] betogen dat in het plan aan een deel van het perceel [locatie g] ten onrechte bouwmogelijkheden zijn toegekend. Het gaat volgens [appellanten sub 9] om het gedeelte dat tussen twee aanwezige achter elkaar gelegen hoge gebouwen ligt waar thans geen bebouwing staat.
2.15.1. In het plan is aan het perceel [locatie g] de bestemming "Kantoor (K)" toegekend.
Ingevolge artikel 12, lid 12.2, onder 12.2.1, onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat het bouwpercentage van een bouwvlak niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot-, bouwhoogte en maximumbouwpercentage" is aangegeven.
Blijkens de aanduiding en het daarbij behorende verbindingsstreepje op de verbeelding is ter plaatse van een specifiek deel van het perceel een goot- en bouwhoogte van 6 m toegestaan en mag het bouwvlak ter plaatse voor 100% worden bebouwd.
2.15.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de maximumgoot- en bouwhoogte en het maximumbouwpercentage zoals weergegeven op de verbeelding ter hoogte van het perceel [locatie g] niet ziet op het gehele perceel [locatie g], maar enkel op de zogenoemde loopbrug zoals dat ook door het verbindingsstreepje op de verbeelding is weergegeven. Het bebouwen van het deel van het perceel waar [appellanten sub 9] voor vrezen, is niet mogelijk, aldus de raad. Nu geen aanleiding bestaat voor een andere uitleg van de verbeelding en artikel 12, lid 12.2, onder 12.2.1, onder a, van de planregels, faalt het betoog.
2.16. [appellanten sub 1] voeren aan dat onduidelijk is waarom op de verbeelding ter plaatse van het perceel [locatie a] de voorgevelrooilijnen voor het bouwvlak en het bestemmingsvlak voor bijgebouwen niet beide op ongeveer 3 m van de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)" gelegen zijn. Ter zitting hebben [appellanten sub 1] gewezen op een perceel op de hoek van de Casinoweg en de Roodborstlaan waar dit wel is toegestaan.
2.16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel [locatie a] een hoekperceel is en dat de bebouwingsgrenzen van dit perceel niet afwijken van overige hoekpercelen in het plangebied. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in het hiervoor geldende plan ter plaatse ook geen bebouwingsmogelijkheden waren toegestaan.
2.16.2. Aan het perceel [locatie a] is, voor zover van belang, de bestemming "Wonen (W)" toegekend, voorzien van de aanduiding "bijgebouwen (bg)". Op de verbeelding is ter plaatse van het perceel een bouwvlak ingetekend en de voorgevelrooilijn van dat bouwvlak ligt op ongeveer 3 m van de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)". De voorgevelrooilijn van het vlak met de aanduiding "bijgebouwen (bg)" ligt op ongeveer 6 m afstand van deze gronden.
2.16.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan een zekere beleidsvrijheid toekomt. De raad heeft van belang geacht voor hoekpercelen in het plangebied de voorgevelrooilijn van bijgebouwen niet op dezelfde afstand van de straat als de voorgevelrooilijn van het hoofdbouwvlak te leggen, om de hoeken bebouwingsvrij te houden. In het belang van [appellanten sub 1] om de desbetreffende hoek te kunnen bebouwen heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om van zijn beleid dat in hoeksituaties bijgebouwen tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd, af te wijken. De omstandigheid dat dit op één ander perceel in het plangebied in het verleden wel is toegestaan doet niet aan dit oordeel af.
2.17. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat geen noodzaak bestaat tot verhoging van de bouwhoogte voor het perceel [locatie i] ten opzichte van het hiervoor geldende plan. Voorts betogen zij dat het verhogen van het bouwpercentage voor het desbetreffende perceel ten opzichte van het hiervoor geldende plan een ongewenste verstedelijking van de Bloemenbuurt met zich brengt.
2.17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande bebouwing als zodanig is bestemd, hetgeen een verlaging van de maximaal toegestane bouwhoogte ten opzichte van het hiervoor geldende plan met zich brengt.
2.17.2. Blijkens de verbeelding geldt voor het perceel [locatie i] een maximale bouwhoogte van 4 m en een maximaal bouwpercentage van 100.
In het hiervoor geldende plan "Leutherberg" was aan het perceel de bestemming "Winkels in 1 laag (W1)" toegekend. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder e en f, van de planvoorschriften bij dat plan, gold voor de hoofdgebouwen een maximale goothoogte van 4,5 m en werden de gebouwen plat afgedekt. In de planvoorschriften of op de plankaart was geen maximaal bouwpercentage opgenomen.
2.17.3. De Afdeling stelt vast dat de bouwhoogte vergeleken met het hiervoor geldende plan niet is verhoogd, maar verlaagd. Voorts brengt het feit dat in het hiervoor geldende plan in de planvoorschriften of op de plankaart geen maximaal bouwpercentage was opgenomen met zich dat het perceel [locatie i] reeds op grond van het hiervoor geldende plan volledig mocht worden bebouwd. Het plan houdt in zoverre dan ook geen verandering in voor het perceel [locatie i].
Gelet op het voorgaande missen de betogen feitelijke grondslag.
2.18. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat het verhogen van het bouwpercentage voor het perceel [locatie j] ten opzichte van het hiervoor geldende plan een ongewenste verstedelijking van de Bloemenbuurt met zich brengt.
2.18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwpercentage vergeleken met het hiervoor geldende plan weliswaar is verhoogd, maar dat het bouwvlak kleiner is, zodat het bouwvolume niet zal toenemen.
2.18.2. Voor het perceel geldt een bouwpercentage van 100. Blijkens de plankaart van het hiervoor geldende plan "Leutherberg" gold voor het perceel een maximaal bouwpercentage van 50.
Het bouwvlak is vergeleken met de plankaart van het hiervoor geldende plan in het plan verkleind.
2.18.3. Uit deze veranderingen volgt dat er een beperkte toename van de bouwmogelijkheden is. In hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze verandering van de bouwmogelijkheden op het perceel niet leidt tot een grotere mate van verstedelijking van de Bloemenbuurt dan onder het vorige plan.
Perceel [locatie c] (school en multifunctionele accommodatie)
2.19. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hun beroepen richten tegen het perceel tussen [locatie j] en 197, [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 8] hun beroepen richten tegen de planregeling voor het perceel [locatie k], en [appellant sub 4] zijn beroep richt tegen de multifunctionele accommodatie, overweegt de Afdeling dat uit het verhandelde ter zitting en uit de verbeelding moet worden afgeleid dat de beroepen in zoverre kunnen worden aangemerkt als gericht tegen de planregeling voor het perceel [locatie c].
2.20. Aan het perceel [locatie c] is de bestemming "Maatschappelijk (M)" toegekend, waarbij het westelijke deel van het perceel is voorzien van de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - gemeenschapshuis (sm-gh)" en "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder a, f en q, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk (M)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:
f. een gemeenschapshuis ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - gemeenschapshuis (sm-gh)";
q. een kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf (sm-kd)".
Blijkens de verbeelding geldt voor het perceel [locatie c] een maximaal bouwpercentage van 100 en een maximale goot- en bouwhoogte van 7 m.
In het hiervoor geldende plan "Leutherberg" was aan het perceel de bestemming "Bijzondere doeleinden met bijbehorende erven, klasse B (BD-B)" toegekend.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, waren de op de plankaart voor "Bijzondere doeleinden met bijbehorende erven, klasse B (BD-B)" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor het oprichten van gebouwen van bijzondere aard, zoals gebouwen ten behoeve van gezondheidszorg, horeca, hygiëne of het maatschappelijk verkeer, dan wel voor overheids-, culturele, religieuze, onderwijs- en sociale doeleinden met daarbij behorende bijgebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken, alsmede voor de aanleg van tuinen, speelterreinen, parkeerterreinen, toegangspaden en verhardingen.
Blijkens de plankaart gold voor het perceel een maximaal bouwpercentage van 50.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder b, voor zover van belang, gold voor gronden met de bestemming "Bijzondere doeleinden met bijbehorende erven, klasse B (BD-B)" voor het bijzondere gebouw of de bijzondere gebouwen bij klasse B een goothoogte van ten hoogste 10 m en voor bijgebouwen een goothoogte van ten hoogste 6,50 m.
Het bouwvlak is vergeleken met de plankaart van het hiervoor geldende plan in het plan verkleind.
2.21. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 3], [appellant sub 6] en [appellant sub 8] voeren aan dat onduidelijk is waarom de zogenoemde multifunctionele accommodatie, genaamd het buurthuis "Huis van de Wijk", gelegen op het perceel [locatie c] , als zodanig is bestemd in het plan, nu het een tijdelijk bouwwerk betreft en de bouwvergunning die de bouw van de multifunctionele accommodatie mogelijk heeft gemaakt ook tijdelijk is.
[appellant sub 4] vreest als gevolg van de multifunctionele accommodatie voor parkeerproblemen en betoogt dat daardoor het woon- en leefklimaat van omwonenden zal worden aangetast. [appellant sub 4] draagt in dit verband alternatieve locaties aan.
2.21.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het hiervoor geldende plan reeds een multifunctionele accommodatie toestond. De multifunctionele accommodatie is weliswaar binnen de bestemming "Maatschappelijk (M)" toegestaan, maar de raad beoogt de accommodatie binnen de planperiode ter plaatse te laten verdwijnen en te verplaatsen naar de omgeving van de Casinoweg.
2.21.2. Bij besluit van 26 juni 2006 van het college van burgemeester en wethouders is aan Woningstichting Venlo-Blerick een tijdelijke bouwvergunning verleend tot uiterlijk 25 juni 2011 voor het oprichten van een buurthuis op het perceel [locatie c] .
2.21.3. De Afdeling stelt vast dat de multifunctionele accommodatie in het plan als zodanig is bestemd. Hoewel een tijdelijke bouwvergunning ten grondslag lag aan de bouw van deze accommodatie, maakte het hiervoor geldende plan een multifunctionele accommodatie reeds mogelijk. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de multifunctionele accommodatie als zodanig in het plan op heeft kunnen nemen.
2.22. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 3], [appellant sub 6] en [appellant sub 8] betogen dat het verhogen van het bouwpercentage voor het perceel [locatie c] ten opzichte van het hiervoor geldende plan een ongewenste verstedelijking van de Bloemenbuurt met zich brengt. Verder komen [appellant sub 5], [appellant sub 3], [appellant sub 6] en [appellant sub 8] op tegen de aanpassing van het bouwvlak. Voorts betogen [appellant sub 5], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] dat de goothoogte ten onrechte is aangepast, waarbij [appellant sub 3] van mening is dat die aanpassing niet in het straatbeeld past.
2.22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwpercentage vergeleken met het hiervoor geldende plan weliswaar is verhoogd, maar dat het bouwvlak kleiner is en de goothoogte is verlaagd. Gelet hierop zijn de bouwmogelijkheden wat betreft bouwmassa ongeveer vergelijkbaar met de bouwmogelijkheden in het hiervoor geldende plan. De raad acht deze regeling gunstiger voor de omgeving, ook omdat het bouwvlak verder verwijderd is van de woningen aan de Ericaweg en de Acaciaweg.
2.23. De Afdeling stelt vast dat de goothoogte ten opzichte van het hiervoor geldende plan is verlaagd. Ter zitting hebben [appellant sub 5] en [appellant sub 6] verklaard geen bezwaar te hebben tegen de verlaging van de goothoogte. De stelling van [appellant sub 3] dat de goothoogte niet in het straatbeeld past, heeft hij niet onderbouwd. Voorts is weliswaar het bouwpercentage vergeleken met het hiervoor geldende plan "Leutherberg" verhoogd, maar het bouwvlak is verkleind. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beperkte verandering van de bouwmogelijkheden op het perceel niet leidt tot een grotere mate van verstedelijking van de Bloemenbuurt.
2.24. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het verhogen van het bouwpercentage voor de percelen [locatie l] ten opzichte van het hiervoor geldende plan een ongewenste verstedelijking van de Bloemenbuurt met zich brengt.
2.24.1. Blijkens de verbeelding geldt voor de percelen [locatie l] een bouwpercentage van 100. In het hiervoor geldende plan "Leutherberg" was aan de percelen [locatie l] de bestemming "Winkels met eengezinshuizen (bovenwoningen) in totaal 2 lagen (WE2-A)" toegekend. Op de plankaart of in de planvoorschriften was geen maximumbouwpercentage opgenomen. Het bouwvlak is ten opzichte van het hiervoor geldende plan niet vergroot.
2.24.2. De Afdeling stelt vast dat het feit dat op de plankaart of in de planvoorschriften van het hiervoor geldende plan "Leutherberg" voor de percelen [locatie l] geen maximumbouwpercentage was opgenomen met zich brengt dat de percelen reeds in het hiervoor geldende plan volledig mochten worden bebouwd. Nu het bouwvlak voorts niet is vergroot ten opzichte van het hiervoor geldende plan, voorziet het plan niet in een toename van bebouwingsmogelijkheden op voormelde percelen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan met betrekking tot de percelen [locatie l] niet leidt tot een grotere mate van verstedelijking van de Bloemenbuurt dan onder het vorige plan.
2.25. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat het bouwvlak op de percelen [locatie m] en [locatie n] ten onrechte is vergroot ten opzichte van het hiervoor geldende plan, waarbij [appellanten sub 1] met name de vergroting van het bouwvlak van [locatie m] tot op hun perceelsgrens onacceptabel achten. Voorts wordt volgens [appellant sub 5] en [appellant sub 6] met de aanpassing van de maximaal toegestane goot- en dakhoogte van voormelde percelen geen aansluiting gezocht bij omliggende bebouwing.
2.25.1. De raad stelt zich op het standpunt dat wat betreft de goot- en dakhoogte van de panden aan de [locatie m] en [locatie n] de hoogte van de thans gesloopte panden is aangehouden.
2.25.2. Aan de percelen [locatie m] en [locatie n] is de bestemming "Wonen (W)" toegekend. Blijkens de verbeelding gelden in het plan voor de percelen [locatie m] en [locatie n] een goothoogte van 8 m en een dakhoogte van 12 m.
In het hiervoor geldend plan "Leutherberg" was aan de percelen de bestemming "Eengezinshuizen in half open bebouwing met bijbehorende erven, winkels op begane grond toestaan, klasse A (EHO-A (W1))" toegekend. Ingevolge artikel 9, derde lid, onder g, van de planvoorschriften bij dat plan gold voor gronden met die bestemming een goothoogte van minimaal 4,5 m en maximaal 5,5 m. Ingevolge het derde lid, onder e, bestond de dakvorm van de eengezinshuizen uit een kap welke een dakhelling mocht hebben van 60 graden. Er is geen maximale dakhoogte in de planvoorschriften opgenomen.
Vergeleken met het hiervoor geldende plan is het bouwvlak van de percelen [locatie m] en [locatie n] vergroot met name aan de achterzijde van deze percelen.
2.25.3. De Afdeling stelt vast dat de bouwvlakken voor de percelen [locatie m] en [locatie n] vergelijkbaar in grootte zijn met de bouwvlakken voor de nabijgelegen percelen. De raad heeft in redelijkheid kunnen oordelen, dat het aansluiten bij de afmetingen van de thans gesloopte panden op de percelen [locatie m] en [locatie n] geen ongewenste verstedelijking met zich brengt. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de goot- en dakhoogte van de bebouwingsmogelijkheden op de percelen [locatie m] en [locatie n] zodanig afwijken van de omgeving, dat de raad niet in redelijkheid deze goot- en dakhoogte heeft kunnen vaststellen.
2.26. [appellant sub 5], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] betogen dat geen aanleiding bestaat het bouwpercentage en de goot- en dakhoogte van het perceel [locatie o] aan te passen. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat het bouwvlak ten onrechte wordt vergroot.
2.26.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwpercentage en de goot- en dakhoogte van het pand aan de [locatie o] aansluiten bij de voorheen ter plaatse aanwezige bebouwing.
2.26.2. Blijkens de verbeelding geldt voor het perceel [locatie o] een bouwpercentage van 100 en een goot- en dakhoogte van 8 m, onderscheidenlijk 12 m.
In het hiervoor geldende plan "Leutherberg" was aan het perceel de bestemming "Eengezinshuizen in half open bebouwing met bijbehorende erven, winkels op de begane grond toestaan, klasse A (EHO-A (W1))" toegekend. Ingevolge artikel 9, derde lid, onder g, van de planvoorschriften bij dat plan gold voor gronden met die bestemming een goothoogte van minimaal 4,5 m en maximaal 5,5 m. Ingevolge het derde lid, onder e, bestond de dakvorm van de eengezinshuizen uit een kap welke een dakhelling mocht hebben van 60 graden. Er was geen maximale dakhoogte en geen maximumbouwpercentage in de planvoorschriften opgenomen.
2.26.3. De Afdeling stelt vast dat het feit dat op de plankaart of in de planvoorschriften van het hiervoor geldende plan geen maximumbouwpercentage voor het perceel [locatie o] was opgenomen met zich brengt dat het perceel reeds in het hiervoor geldende plan volledig mocht worden bebouwd. Gelet hierop mist het betoog over het bouwpercentage feitelijke grondslag. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad de bebouwing overeenkomstig voorheen ter plaatse aanwezige de bebouwing heeft bestemd. In hetgeen [appellant sub 5], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen.
2.27. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bouwvlak op het perceel [locatie p] ten onrechte is vergroot ten opzichte van het hiervoor geldende plan.
2.27.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bouwvlak zoals dat in het plan is bestemd overeenkomt met de feitelijke situatie.
2.27.2. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak op het perceel [locatie p] ten opzichte van het bouwvlak van het perceel op de verbeelding zeer beperkt is vergroot ten opzichte van het bouwvlak op de plankaart behorende bij het hiervoor geldende plan "Leutherberg". In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de feitelijke situatie heeft kunnen bestemmen.
2.28. [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat het bouwvlak op het perceel [locatie q] ten onrechte is vergroot ten opzichte van het hiervoor geldende plan.
2.28.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bouwvlak zoals dat in het plan is bestemd overeenkomt met de feitelijke situatie.
2.28.2. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak van het perceel op de verbeelding in beperkte mate is vergroot ten opzichte van het bouwvlak op de plankaart bij het hiervoor geldende plan "Leutherberg" het bouwvlak op het perceel [locatie q] ten opzichte van. In hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de feitelijke situatie heeft kunnen bestemmen.
2.29. [appellant sub 4] en [appellant sub 3] betogen dat niet duidelijk is waarom de garageboxen ter plaatse van een deel van het perceel [locatie q] niet meer zijn ingetekend op de verbeelding en het plan op dat punt gewijzigd is vastgesteld.
2.29.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de garageboxen niet hoeven te worden ingetekend op de verbeelding, omdat deze zijn toegestaan binnen de bestemming "Wonen (W)".
2.29.2. Aan het perceel [locatie q] is de bestemming "Wonen (W)" toegekend, voorzien van de aanduiding "bijgebouwen (bg)".
Ingevolge artikel 19, lid 19.2.3, aanhef en onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen dat zij uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen (bg)" gebouwd mogen worden.
2.30. Uit artikel 19, lid 19.2.3, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat bijgebouwen binnen de woonbestemming zijn toegestaan. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de garageboxen om die reden niet hoeven te worden ingetekend op de verbeelding.
Plandeel tussen [locatie o] en [locatie p] met de aanduiding "garage (ga)"
2.31. [appellant sub 5], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] betogen dat het plandeel tussen [locatie o] en [locatie p] ten onrechte is voorzien van de aanduiding "garage (ga)", omdat de garageboxen al geruime tijd geleden zijn afgebroken.
2.31.1. In het plan is aan het plandeel gelegen tussen [locatie o] en 34 de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)" toegekend, voorzien van de aanduiding "garage (ga)".
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, onder e, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)" aangewezen gronden bestemd voor garageboxen ter plaatse van de aanduiding "garage (ga)".
2.32. De raad stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is welke invulling de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)", voorzien van de aanduiding "garage (ga)", zullen krijgen, zodat ervoor is gekozen een bestemming op te nemen die recht doet aan het laatste gebruik en de bestemming zoals die gold voor de gronden in het hiervoor geldende plan. Nu de raad ter zitting heeft verklaard op de gronden ter plaatse de bouw van garages te beogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voormelde bestemming en voormelde aanduiding aan het plandeel gelegen tussen [locatie o] en [locatie p] heeft kunnen toekennen.
2.33. Het beroep [appellanten sub 1] is, voor zover het is ingesteld door [appellant sub 1a], en, voor zover het betrekking heeft op de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie (WR-A)" voor de percelen [locatie a], niet-ontvankelijk.
In hetgeen [appellanten sub 1], voor zover het beroep ontvankelijk is, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellante sub 7] , [appellant sub 8], en [appellanten sub 9] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ontvankelijk, en de overige beroepen zijn ongegrond.
2.34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep [appellanten sub 1], voor zover het is ingesteld door [appellant sub 1a], en, voor zover het betrekking heeft op de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie (WR-A)" voor de percelen [locatie a], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep [appellanten sub 1], uitgezonderd hetgeen onder I is aangegeven, en de overige beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012