201101040/1/A1.
Datum uitspraak: 28 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Ons Groene Milieu, gevestigd te Vianen, (hierna: de stichting)
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 december 2010 in zaak nr. 09/2994 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Vianen.
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het college bouwvergunning aan Miele Nederland B.V. verleend voor het geheel oprichten van een reclamemast op het perceel De Limiet 2 te Vianen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 september 2009 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, alsnog ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2010, verzonden op 9 december 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2009 vernietigd en het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 4 juli 2008 alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 201010306/1/R2, ter zitting behandeld op 6 februari 2012, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, en [voorzitter] van de stichting, en het college, vertegenwoordigd door B.P.J. Loerts en J. Ariaans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Miele Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. P.M.L. Schilder Spel, advocaat te Utrecht, verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een reclamemast op het perceel langs de A27 en de A2. De stichting heeft ter zitting verklaard dat zij geen inhoudelijk oordeel omtrent het besluit tot verlening van de bouwvergunning verlangt. De Afdeling heeft gelet hierop ter zitting gevraagd naar het thans nog bestaande belang van de stichting. De stichting voert in dit verband aan dat zij, ten behoeve van eventuele toekomstige procedures, een oordeel verlangt omtrent de vraag of de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet zijn aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verder betoogt zij dat zij belang heeft vanwege de door haar gevraagde kostenvergoeding in bezwaar en de door haar gemaakte kosten van beroep en hoger beroep.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 augustus 2008 in zaak nr.
200800487/1) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Nu de stichting heeft verklaard dat zij geen inhoudelijk oordeel wenst omtrent het besluit van het college, bestaat in zoverre geen belang bij een behandeling van het door haar ingestelde hoger beroep. Hierbij is van belang dat het oordeel van de rechtbank niet doorwerkt in andere procedures waarbij de stichting in de toekomst mogelijk betrokken zal zijn en in zaak nr. 201010306/1/R2 een oordeel zal worden gegeven ten aanzien van de belanghebbendheid van de stichting.
Voor zover de stichting stelt belang te kunnen ontlenen in verband met de door haar gevraagde proceskostenvergoeding in bezwaar en de door haar gemaakte proceskosten in beroep en in hoger beroep, overweegt de Afdeling als volgt. Voor zover het betreft de proceskosten in hoger beroep gemaakt, kan in een geval dat beroep niet-ontvankelijk is in verband met het ontbreken van procesbelang in hoger beroep, geen belang ontleend worden aan de wens een vergoeding van proceskosten in hoger beroep gemaakt te verkrijgen. Daarvoor zou immers nodig zijn dat de Afdeling toch een oordeel geeft over de aangevallen uitspraak van de rechtbank, bij welk oordeel nu juist geen belang bestaat. Voor zover het gaat om de proceskosten gemaakt in beroep, bestaat geen belang reeds omdat de rechtbank in haar uitspraak van 3 december 2010 mede aan de stichting een proceskostenvergoeding heeft toegekend. Voor zover het betreft de proceskosten gemaakt in bezwaar, is van belang dat niet is komen vast te staan, dat, zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat de vernietiging door de rechtbank van de beslissing op bezwaar onjuist was, de beslissing op bezwaar onrechtmatig is. Nu de stichting, zoals volgt uit overweging 2.1., zich bij de beslissing op bezwaar heeft neergelegd, ziet de Afdeling geen aanleiding zich uit te spreken over de vraag of college met toepassing van artikel 7:15 van de Awb tot een vergoeding van de kosten in bezwaar gemaakt had moeten overgaan.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012