201108155/1/A2.
Datum uitspraak: 28 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Islamitisch Onderwijs Zaanstad, gevestigd te Zaandam,
appellante,
het bestuur van de stichting het Participatiefonds voor het Onderwijs,
verweerder.
Bij besluit van 8 oktober 2010 heeft het Participatiefonds een verzoek van de stichting om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van [betrokkene] uit vast dienstverband ten laste van het Participatiefonds te brengen, afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het Participatiefonds het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2011, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2011.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2012, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.R.A. Dekker, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voor zover thans van belang, worden op de bekostiging in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, is het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag bedoeld in artikel 138, derde lid.
Het Participatiefonds heeft het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2009-2010 (hierna: het Reglement) vastgesteld, dat in werking is getreden op 1 februari 2009 en betrekking heeft op ontslagen die zijn geëffectueerd per of na 1 augustus 2009.
Ingevolge artikel 1, onder 27 van het Reglement wordt onder outplacement verstaan een planmatige begeleiding door een derde van een met ontslag bedreigde werknemer bij het verwerven van een reguliere betrekking elders, waarbij een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt en een wezenlijke financiële inspanning van de werkgever kenmerkend zijn.
Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid te doen wat van hem verwacht mag worden ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.4 wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. Het bevoegd gezag heeft tal van mogelijkheden en instrumenten van personeelsbeleid die gericht zijn op het voorkomen van een beroep op een werkloosheidsregeling. Omdat niet voor iedere soort ontslag eenzelfde inspanning kan worden verwacht, is bij iedere ontslaggrond zoals gesteld in de artikelen 7 tot en met 11, aangegeven aan welke eisen het bevoegd gezag dient te voldoen.
De inspanningsverplichting is in categorieën ondergebracht. In de categorie hier van belang, categorie IV-A, welke ziet op het ontslag uit een vast dienstverband, behelst de inspanningsverplichting
4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie).
Ingevolge artikel 4.4.1 wordt bij de categorieën I, II, III en IV in alle gevallen schriftelijk bewijs gevraagd.
In de hier van belang zijnde categorie, IV-A, onder 4, wordt als bewijsstuk geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan, in combinatie met een afschrift van een door een outplacementbureau uitgebrachte offerte. Op deze wijze wordt de meeste zekerheid verkregen dat het inderdaad een reëel en substantieel aanbod van outplacement betreft.
Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
2.2. Het Participatiefonds stelt zich op het standpunt dat niet in geschil is dat de stichting aan betrokkene een aanbod heeft gedaan, maar dat de door outplacementbureau Margolin overgelegde offerte geen offerte voor outplacement is en dat om die reden niet is aangetoond dat aan de inspanningsverplichting categorie V-A, onder 4, van het Reglement is voldaan.
2.3. De stichting betoogt dat het Participatiefonds zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de inspanningsverplichting is voldaan. Zij heeft een substantiële inspanning gepleegd. Er is een offerte overgelegd die ziet op een planmatige begeleiding door een derde, waarbij een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt en een wezenlijke financiële inspanning van de werkgever plaatsvinden.
2.3.1. Gelet op artikel 1, onder 27, van het Reglement behelst outplacement een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt en een wezenlijke financiële inspanning van de werkgever.
Uit de brief van Margolin van 27 maart 2010 blijkt dat de stichting aan Margolin heeft verzocht om een offerte voor een concreet begeleidingstraject naar ander werk, waarvoor een budget van € 2500 beschikbaar is. In de door Margolin uitgebrachte offerte is vermeld dat de medewerker individueel of groepsgewijs wordt geschoold in het opstellen van een goede sollicitatiebrief en CV, vacatureanalyse, netwerken, voeren sollicitatiegesprekken, digital self-marketing en hanteren van moderne media op zoek naar een baan. Tevens wordt de medewerker door zijn adviseur begeleid in het toepassen van de sollicitatievaardigheden. Voorts is vermeld dat het resultaat van de begeleiding is het beheersen en het kunnen toepassen van opgedane sollicitatievaardigheden. Uit de brief van Margolin van 29 november 2011, waarin zij ten behoeve van het beroep van de stichting de offerte nader toelicht, blijkt weliswaar dat de nadruk bij de sollicitatiebegeleiding ligt op het vinden van passende vacatures en het solliciteren daarop, maar niet dat een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt zou plaatsvinden of voor betrokkene actief zou worden gezocht naar vacatures.
Gelet hierop heeft het Participatiefonds zich op het standpunt kunnen stellen dat deze offerte niet ziet op een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt en evenmin een planmatige begeleiding bij het verwerven van een reguliere betrekking behelst. Het betoog van de stichting dat zij heeft gevraagd om een offerte voor outplacement en dat van haar niet meer kan worden verlangd, leidt niet tot een ander oordeel, nu het de verantwoordelijkheid van de stichting is aan betrokkene een substantieel en reëel aanbod tot outplacement te doen. Voorts blijkt uit voormelde brief van Margolin van 29 november 2011 dat op basis van informatie van de stichting een offerte is opgesteld en dat de stichting bij het aanvragen van de offerte heeft aangegeven dat er bij de werknemer geen onduidelijkheden zijn over zijn beroepskeuze. Om die reden heeft Margolin een offerte uitgebracht waarin geen traject voor loopbaanoriëntatie is opgenomen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012