ECLI:NL:RVS:2012:BW0014

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108565/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een alleenstaande zwangere Afghaanse vrouw inzake asielaanvraag en motiveringsgebrek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een alleenstaande zwangere Afghaanse vrouw die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De minister voor Immigratie en Asiel heeft deze aanvraag afgewezen, wat door de vrouw is aangevochten. De rechtbank heeft het beroep van de vrouw ongegrond verklaard, maar de vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld over haar kwetsbare positie als alleenstaande vrouw in Afghanistan. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de situatie van vrouwen in Afghanistan bijzonder slecht is, met name in Tadzjiekse gemeenschappen waar eerwraak voorkomt. De Raad van State oordeelt dat de minister nader onderzoek had moeten doen naar de omstandigheden van de vreemdeling, vooral met betrekking tot haar zwangerschap en de mogelijke gevolgen daarvan bij terugkeer naar Afghanistan. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond. De minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad van State. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201108565/1/V4.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 juli 2011 in zaak nr. 11/10807 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juli 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2011, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, advocaat te Emmen, en de minister voor Immigratie en Asiel, thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister), vertegenwoordigd door mr. J.C. aan 't Goor, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. In de enige grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank, in het kader van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat de positie van alleenstaande vrouwen in Afghanistan precair is.
2.2.1. Volgens het asielbeleid voor Afghanistan, neergelegd in onderdeel C24/3.2.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals dat ten tijde van belang gold, wordt, voor zover thans van belang, een vrouw als alleenstaand aangemerkt indien zij ongehuwd is of de huwelijksband met de echtgenoot waarmee ze ten tijde van haar vertrek uit Afghanistan gehuwd was als verbroken kan worden beschouwd dan wel de band met het gezin waartoe ze behoorde ten tijde van haar vertrek uit Afghanistan als verbroken kan worden beschouwd. Onder gezin wordt enkel het ouderlijk gezin, de vader en moeder verstaan. De gezinsband met de vader is hierbij relevant. Dat betekent dat banden met andere mannelijke familieleden, bijvoorbeeld meerderjarige zoons, broers of ooms, hierbij niet worden meegewogen.
Om aan te tonen dat een vrouw alleenstaand is op grond van een verbroken gezinsband, dient in beginsel - indicatief - bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen hierover aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen te worden afgelegd.
De gezinsband kan in elk geval als verbroken worden beschouwd indien sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
- betrokkene is duurzaam opgenomen in een ander gezin dan het ouderlijk
gezin;
- betrokkene is zelfstandig gaan wonen;
- betrokkene heeft een eigen gezin gevormd doordat zij gehuwd is of een
relatie is aangegaan.
Deze opsomming is niet limitatief.
2.2.2. De minister heeft zich in het besluit van 17 maart 2011,
voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet wordt gevolgd in haar stelling dat zij alleenstaand is. Aan dit standpunt heeft de minister ten grondslag gelegd dat haar verklaringen over haar geheime relatie met een jongen, de uithuwelijking door haar vader aan een oudere man en de vlucht met de jongen niet geloofwaardig zijn.
De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de minister het relaas van de vreemdeling in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Nu de vreemdeling deze overweging in hoger beroep niet heeft bestreden, moet deze thans als vaststaand worden aangenomen.
Hieruit vloeit voort dat niet geloofwaardig is dat de vreemdeling, vanwege de uithuwelijking en vlucht, geen deel meer uitmaakt van het gezin van haar vader. Gelet hierop kan het standpunt van de minister, dat de vreemdeling, gezien voormeld beleid, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alleenstaand is, de toetsing in rechte doorstaan. Gelet hierop behoeft het betoog van de vreemdeling, dat de rechtbank ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat de positie van alleenstaande vrouwen in Afghanistan precair is, geen bespreking.
2.3. Voorts klaagt de vreemdeling in de grief, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank, ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar betoog dat zij vanwege haar zwangerschap in Afghanistan in een kwetsbare positie zal komen te verkeren op geen enkele wijze nader heeft geconcretiseerd. Aldus heeft de rechtbank, zo betoogt de vreemdeling, niet onderkend dat zij reeds in beroep heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Afghanistan, in het licht van de informatie in het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van juli 2010, te vrezen heeft voor eerwraak van de zijde van haar familie. Daartoe heeft de vreemdeling in beroep erop gewezen dat zij eerst, nadat zij in 2010 in Nederland was aangekomen, zwanger is geraakt van een man die zij in Nederland heeft ontmoet. Ter zitting bij de Afdeling heeft de vreemdeling verklaard dat de man, van wie zij zwanger is geraakt de Nederlandse nationaliteit heeft en in het verleden als Afghaanse vluchteling hier te lande is toegelaten. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat de zwangerschap tot de geboorte van een kind heeft geleid.
2.3.1. De Afdeling begrijpt het vorenstaande aldus dat de vreemdeling beoogt te betogen dat haar familie in Afghanistan de relatie met genoemde man alsmede de zwangerschap afkeurt.
2.3.2. In voormeld ambtsbericht is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Eerwraak en bloedwraak zijn uiterst complexe en eeuwenoude facetten van de Afghaanse cultuur die met name sterk leven binnen de Pashtun gemeenschap, maar ook voorkomen binnen de Oezbeekse en de Tadzjiekse gemeenschappen. Het gaat hierbij met name om de vergelding van de dood van een familielid (bloedwraak) en de verdediging van de eer van de familie (eerwraak). Bij dit laatste kan men bijvoorbeeld denken aan jongeren die tegen de zin van hun ouders een eigen partner kiezen of seksueel contact hebben (of daarvan verdacht worden) voordat zij getrouwd zijn. Niet zelden leidt dit tot executie van kinderen door hun eigen familieleden.
(…)
Desondanks blijft de situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan en vooral buiten Kaboel en andere grote steden, buitengewoon slecht.
(…)
Geweld tegen vrouwen is diepgeworteld in de Afghaanse samenleving en lijkt eerder cultureel dan religieus te zijn ingegeven. In heel Afghanistan, de steden Kaboel, Herat en Mazar-i-Sharif incluis, komt op grote schaal geweld tegen vrouwen voor. De misdrijven waarvan vrouwen en meisjes het slachtoffer worden zijn heel divers. Vrouwen hebben vooral te lijden onder huiselijk geweld. Geweld tegen vrouwen wordt gezien als een privézaak. Honderdduizenden Afghaanse vrouwen worden door echtgenoten en andere familieleden mishandeld en misbruikt.
(…)
Overspel moet dan wel gezien worden als verzamelnaam voor verdenking van seks buiten het huwelijk, het van haar man weglopen, etc. 'Zina' is nog steeds strafbaar volgens het Afghaanse wetboek van strafrecht, maar het begrip is vaag omschreven. Dit biedt ruimte om een vrouw te vervolgen en op te sluiten indien zij 'bekend' heeft te zijn verkracht, op basis van een (illegale) aanklacht wegens 'immoreel gedrag'. Ook kan de dader eenvoudig beweren dat het slachtoffer instemde met geslachtsgemeenschap, waardoor zij aangeklaagd kan worden wegens overspel.
(…)
Indien de leefstijl van een naar Afghanistan teruggekeerde vrouw naar de mening van haar familie niet conservatief genoeg is (sociaal gedrag, seksuele oriëntatie, het nastreven van een eigen carrière of kritiek op het Afghaanse samenleven) loopt zij een reëel risico het slachtoffer te worden van huiselijk geweld, opsluiting of eerwraak. Over het algemeen geldt dat vrouwen die terugkeren naar Afghanistan alleen geen problemen hoeven te verwachten indien zij zich (ten minste uiterlijk) conformeren aan de traditionele Afghaanse normen."
2.4. Tegen de achtergrond van de door de vreemdeling ingeroepen informatie uit voormeld ambtsbericht dat de situatie van vrouwen in Afghanistan buitengewoon slecht is en in heel Afghanistan op grote schaal geweld tegen vrouwen voorkomt, daarbij in het bijzonder in aanmerking nemende dat in Tadzjiekse gemeenschappen, waartoe de vreemdeling heeft verklaard te behoren, eerwraak voorkomt, waarbij kan worden gedacht aan jongeren die tegen de zin van hun ouders een eigen partner kiezen of seksueel contact hebben (of daarvan verdacht worden) voordat zij getrouwd zijn, alsmede dat, indien de leefstijl van een naar Afghanistan teruggekeerde vrouw naar de mening van haar familie niet conservatief genoeg is, zij een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van huiselijk geweld, opsluiting of eerwraak, had de minister, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in dit geval nader onderzoek moeten doen naar hetgeen de vreemdeling over haar zwangerschap heeft aangevoerd teneinde te kunnen beoordelen of het bestreden besluit onverkort kan worden gehandhaafd. Daartoe is van belang dat, hoewel de stellingen van de vreemdeling in dit verband summier zijn, de minister bij uitstek in staat is de verklaringen van de vreemdeling over de man, van wie zij zwanger is geraakt, te verifiëren. Daarbij had de minister tevens gemotiveerd dienen in te gaan op de vraag of het aannemelijk is dat, bij terugkeer van de vreemdeling naar Afghanistan, haar familie aldaar de geboorte van het kind ziet als een gevolg van gedrag van de vreemdeling dat niet conservatief genoeg is. De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gezien het vorenoverwogene, het beroep van de vreemdeling gegrond verklaren en het besluit van 17 maart 2011 wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
De minister dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 juli 2011 in zaak nr. 11/10807;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 17 maart 2011, kenmerk 1008.09.1411;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012
418.
Verzonden: 21 maart 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser